121956.fb2
De Verre Ster steeg geluidloos op door de atmosfeer en liet het donkere eiland achter zich. De paar zwakke lichtpunten onder hen werden nog zwakker en verdwenen uiteindelijk, en naarmate het schip steeg en de atmosfeer ijler werd, nam ook de snelheid toe. De lichtpuntjes in de hemel boven hen namen snel in aantal en helderheid toe.
Uiteindelijk zagen ze de planeet beneden zich liggen. Slechts een sikkel van Alpha was verlicht en die sikkel was nog grotendeels in wolken gehuld.
Pelorat zei: ‘Ik neem aan dat ze geen ruimte-technologie kennen. Ze kunnen ons niet achterna komen.’
‘Ik weet niet eens of me dat zo opvrolijkt,’ zei Trevize met een zuur gezicht en timide stem. ‘Ik ben besmet.’
‘Maar het virus is inactief,’ zei Blits.
‘Maar het kan actief worden. Ze hadden daar een methode voor, maar wat is die methode?’
Blits haalde haar schouders op. ‘Hiroko heeft gezegd dat het virus, inactief gelaten, op den duur afsterft in een daarvoor onaangepast lichaam als het jouwe.’
‘O ja?’ zei Trevize woedend. ‘Maar hoe weet ze dat? En hoe weet ik zeker dat dat geen leugentje was waarmee Hiroko haar geweten wilde sussen. En hoe weet ik zeker dat de activering van dat virus niet op natuurlijke wijze kan geschieden? Een bepaalde chemische stof, een type straling, een… weet ik veel! Ik kan plotseling ziek worden en dan gaan jullie drieën ook dood. Of we kunnen bij landing op een drukbevolkte planeet opeens een epidemie veroorzaken en wie weet brengen vluchtelingen dat virus naar andere werelden. Dat kan toch allemaal!’
Hij keek naar Blits. ‘Kun jij iets doen?’
Blits schudde langzaam haar hoofd. ‘Dat zal niet gemakkelijk zijn. Op Gaia zijn natuurlijk ook parasieten, micro-organismen, wormen. Die spelen een positieve rol in onze ecologie. Die dragen ook bij tot het wereldlijke bewustzijn, maar ze blijven altijd in aantal beperkt. Ze leven zonder zichtbare schade te berokkenen. Het probleem is, Trevize, dat dat virus van jou geen deel van Gaia uitmaakt.’
‘Je zei net dat het niet gemakkelijk zou gaan,’ zei Trevize fronsend. ‘Maar kun je het toch proberen, gezien de omstandigheden? Kun je het virus in mij opsporen en vernietigen? Of, als dat niet lukt, mijn afweer vergroten?’
‘Weet je wel wat je vraagt, Trevize? Ik weet niets van de microscopische flora van jouw lijf. Ik kan niet gemakkelijk een virus in jouw cellen onderscheiden van de gebruikelijke genen die daar huizen. En het is nog moeilijker om onderscheid te maken tussen de virussen waar jouw lijf aan gewend is en die waarmee Hiroko jou heeft geïnfecteerd. Ik zal het proberen, Trevize, maar dat kost tijd en ik weet niet of ik slaag.’
‘Neem de tijd,’ zei Trevize. ‘Probeer het.’
‘Goed dan,’ zei Blits.
Pelorat zei: ‘Als Hiroko de waarheid heeft verteld, kun je misschien virussen aantreffen die al zwakker worden en dan hun ondergang versnellen.’
‘Dat zou ik kunnen doen,’ zei Blits. ‘Het is een goed idee.’
‘Maar zal dat jou niet verzwakken?’ vroeg Trevize. ‘Je doodt kostbare stukjes leven als je die virussen vernietigt, dat weet je toch?’
‘Je doet weer sarcastisch,’ zei Blits koel. ‘Maar sarcasme of geen sarcasme, je hebt wel iets aangeboord. Toch staat jouw leven bij mij hoger aangeschreven dan dat van dat virus. Ik zal het doden als ik de kans krijg, wees maar niet bang. En al zou ik niet eens jouw belang op het oog hebben,’ en haar mond vertrok even alsof ze een glimlach onderdrukte, ‘dan lopen ook Pelorat en Fallom gevaar. Je hebt misschien meer vertrouwen in mijn gevoelens voor hen dan in die voor jou. Mag ik je eraan herinneren dat ikzelf ook nog enig risico loop.’
‘In jouw zelf-liefde heb ik geen vertrouwen,’ mompelde Trevize. ‘Je bent volledig bereid om je leven voor een hoger doel te geven. Maar ik ga akkoord met je bezorgdheid om Pelorat.’ Toen zei hij: ‘Hoor ik Falloms fluit niet? Is er iets met haar aan de hand?’
‘Nee,’ zei Blits. ‘Ze slaapt. Een volmaakt natuurlijke slaap waar ik niets aan gedaan heb. En het lijkt me heel verstandig dat we allemaal tussen de lakens kruipen als jij je berekeningen voor de Sprong hebt gemaakt. Ik voor mij heb die slaap hoog nodig en ik denk jij ook, Trevize.’
‘Inderdaad, als ik de slaap maar vatten kan. Je hebt gelijk gehad, Blits.’
‘Waarover, Trevize?’
‘Over Geïsoleerden. Nieuwe Aarde was uiteindelijk toch geen paradijs, al had het er daar aanvankelijk alles van weg.
Die gastvrijheid, die hartelijke vriendschap, dat was allemaal bedoeld om ons een rad voor ogen te draaien zodat een van ons gemakkelijk besmet zou kunnen worden. En die gastvrijheid daarna, die festivals, allemaal trucs om ons rustig te houden tot de vissersvloot er was en het virus geactiveerd kon worden. En dat zou gelukt zijn als Fallom er niet was geweest met haar muziek. Misschien heb je daar ook gelijk in gehad, Blits.’
‘Over Fallom?’
‘Ja, ik was degene die haar niet mee wilde nemen en ik ben nooit gelukkig geweest met haar aan boord. Daar stond jij op, Blits, dat we haar meenamen en onwetend heeft ze ons gered. Maar toch …’
‘Maar toch wat?’
‘Maar toch voel ik me niet helemaal gerust met Fallom. Ik weet niet waarom.’
‘Als het je beter doet voelen, Trevize, dan weet ik niet of Fallom alle lof toekomt. Hiroko heeft Falloms muziek als excuus naar voren gebracht om datgene te doen wat door de andere Alphanen zeker als een daad van hoogverraad wordt gezien. Ze kan er misschien zelf in geloofd hebben. Maar er was nòg een overweging in haar geest, iets wat ik maar vaag kon voelen en zeker niet identificeren, iets waarvoor ze zich zo geneerde dat ze het niet toeliet tot haar bewustzijn. Ik verkeer onder de indruk dat ze warmte voor jou voelt en dat ze jou niet graag ziet sterven, en dat staat los van Fallom en haar muziek.’
‘Geloof je dat echt?’ vroeg Trevize en nu pas sinds zijn vertrek van Alpha kon er een glimlachje af.
‘Dat denk ik inderdaad. Jij hebt een zekere vaardigheid in de omgang met vrouwen. Zo heb je Minister Lizalor zover kunnen krijgen dat ze ons met ons schip van Comporellen heeft laten vertrekken en ook heb je Hiroko beïnvloed om ons leven te redden. Eerlijk is eerlijk, jij hebt een grote rol gespeeld.’
Trevize glimlachte breed. ‘Nou, als jij het zo zegt. Op naar Aarde, dan!’ En veerkrachtig beende hij naar de cockpit.
Pelorat bleef achter bij Blits. Hij zei: ‘Je hebt hem dan toch nog kunnen sussen, Blits.’
‘O nee hoor, ik ben niet aan zijn geest gekomen.’
‘O jawel, toen je zo onbeschaamd inspeelde op die mannelijke ijdelheid van hem.’
‘Dat was volslagen indirect,’ zei Blits glimlachend.
‘Evenzogoed dankzij jou, Blits.’
Na de Sprong was de ster die de zon van Aarde kon zijn nog een tiende parsec van hen verwijderd. Hij was verreweg het stralendste voorwerp aan de hemel, maar niet meer dan een ster.
Trevize filterde het licht om de monitor beter te kunnen aflezen. Hij zei met een somber gezicht: ‘Er bestaat geen twijfel aan dat dit bijna een tweeling van Alpha is, de ster waar Nieuwe Aarde rond cirkelt. Maar Alpha staat wel op de computerkaart en deze ster niet. We hebben geen naam voor deze ster, we hebben geen gegevens, we weten volstrekt niets over zijn planetaire stelsel, zo hij er een heeft.’
Pelorat zei: ‘Maar dat was toch te verwachten als Aarde rond deze ster draait? Zo’n leemte in de informatie komt toch overeen met het feit dat alles over Aarde geëlimineerd schijnt te zijn.’
inderdaad, maar het kan ook betekenen dat dit een Ruimterwereld is die toevallig niet voorkomt op die lijst aan de muur van dat gebouw in Melpomenia. We weten niet absoluut zeker of die lijst wel volledig was. Het kan ook zijn dat deze ster helemaal geen planeten heeft en daarom misschien niet de moeite waard was om op een computerkaart vermeld te worden. Want die is in eerste instantie voor commerciële en militaire doeleinden gemaakt. Bestaat er een legende, Janov, over de ster van Aarde die nog geen parsec van zijn tweelingbroer verwijderd is?’
Pelorat schudde zijn hoofd. ‘Het spijt me, Golan, ik heb daar nooit van gehoord. Maar er kan er natuurlijk wel een zijn, hoor. Mijn geheugen is niet volmaakt. Ik zal het nagaan.’
‘Het is niet belangrijk. Heeft die ster van Aarde soms een naam?’
‘Verschillende namen. Ik neem aan dat er een aparte naam in elke taal voor die ster is geweest.’
‘Ik vergeet steeds dat Aarde zoveel talen heeft gehad.’
‘Dat moet wel. Anders hadden zoveel legenden geen zin.’
Knorrig zei Trevize: ‘Goed dan, wat nu? Van deze afstand zien we niets van het planetenstelsel en we moeten dichterbij zien te komen. Ik wil graag aan komen sluipen, maar er bestaat zoiets als overmatige voorzichtigheid en ik zie trouwens niets wat op gevaar duidt. Als ze zo sterk zijn dat ze de ganse Galaxis kunnen beroven van alle informatie over zichzelf, zullen ze ook wel zo sterk zijn dat ze ons op deze afstand kunnen pakken. Maar er is nog niets gebeurd. Het is niet verstandig om hier een eeuwigheid te blijven rondhangen enkel en alleen omdat er iets kan gebeuren als we dichter in de buurt komen.’
Blits zei: ‘Ik veronderstel dat de computer niets heeft gevonden wat als gevaarlijk bestempeld kan worden?’
‘Als ikzelf geen tekenen van gevaar kan zien, moet ik me aan de computer overgeven. Maar met het blote oog kan ik niets zien. Dat had ik trouwens ook niet verwacht.’
‘Met andere woorden, jij zoekt op voorhand al steun voor je beslissing die naar je aanneemt riskant kan zijn. Goed dan, ik ga met je mee. We zijn niet zo ver gekomen om zomaar om te keren.’
‘Inderdaad,’ zei Trevize. ‘Wat vind jij ervan, Pelorat?’
Pelorat zei: ‘Ik ben bereid door te gaan, al was het alleen maar uit nieuwsgierigheid. Ik zou de gedachte niet kunnen verdragen om naar huis te gaan nu we Aarde hebben gevonden.’
‘Vooruit dan,’ zei Trevize. ‘Iedereen zegt dus ja.’
‘Niet iedereen,’ zei Pelorat. ‘We hebben Fallom nog.’
Trevize stond stomverbaasd. ‘Moeten we soms het advies van een kind inwinnen? Wat voor waarde zou haar mening hebben zo ze er een had? Het enige wat die trouwens wil is terug naar haar eigen wereld.’
‘En kun je haar dat kwalijk nemen?’ vroeg Blits meelevend.
Nu Fallom ter sprake was gebracht, merkte Trevize opeens op dat die weer op de fluit was gaan spelen. Het was een nogal opwindende mars.
‘Luister eens,’ zei hij, ‘waar heeft zij ooit marsen horen spelen?’
‘Misschien heeft Jemby voor haar marsen op de fluit gespeeld.’
Trevize schudde zijn hoofd. ‘Dat betwijfel ik. Dansritmen, dat kan. Wiegeliedjes, akkoord. Luister, ik word zenuwachtig van die Fallom. Ze leert me te snel.’
‘Ik help haar,’ zei Blits. ‘Vergeet dat niet. En ze is bijzonder intelligent en ze krijgt al die tijd dat ze bij ons is uitzonderlijke prikkelingen. Nieuwe sensaties hebben haar geest overspoeld. Ze heeft de ruimte gezien, verschillende werelden, veel mensen, en dat allemaal voor de eerste keer.’
Falloms muziek werd wilder en barbaarser.
Trevize zei zuchtend: ‘Nou vooruit, ze is hier en ze produceert muziek waar optimisme vanuit lijkt te gaan en een zucht tot avontuur. Ik ga ervan uit dat ze hiermee laat merken dat ze voor een nadere inspectie van Aarde is. Goed, we gaan erheen, we bekijken eerst het planetenstelsel.’
‘Zo daar een is,’ merkte Blits op.
Trevize glimlachte dunnetjes. ‘Er is een planetenstelsel. Zullen we wedden, ik ga op elke inzet in.’
‘Jij verliest,’ zei Trevize afwezig. ‘Hoeveel geld had je willen inzetten?’
‘Niets, ik ben niet op die weddenschap ingegaan,’ antwoordde Blits.
‘Maar goed ook. Ik had trouwens toch geen geld geaccepteerd.’
Ze waren ongeveer 10 miljard kilometer van de zon vandaan. Die was nog net als een ster, maar met ongeveer 1/4000ste van de helderheid die een gemiddelde ster zou hebben gehad gezien vanaf het oppervlak van een bewoonbare planeet.
‘Als we het beeld vergroten kunnen we twee planeten zien,’ zei Trevize. Te oordelen naar hun gemeten diameters en het spectrum van het gereflecteerde licht kunnen het niet anders dan gasreuzen zijn.’
Het schip bevond zich nog ver buiten het planetaire vlak en Blits en Pelorat die over Trevizes schouders meekeken, zagen twee sikkeltjes met een groenig licht.
Trevize vroeg: ‘Janov, het is toch juist dat de zon van Aarde vier gasreuzen heeft?’
‘Volgens de legenden wel,’ zei Pelorat.
‘De dichtstbijzijnde bij de zon is de grootste en die daarna komt heeft ringen. Klopt dat?’
‘Grote, onmiskenbare ringen, Golan. Maar je zult toch een beetje rekening moeten houden met overdrijving in de overlevering als een legende van mond tot mond gaat. Als we geen planeet met een uitzonderlijk ringenstelsel aantreffen, moeten we dat niet te zeer zien als een bewijs dat dit niet de ster van Aarde is.’
‘Toch kunnen die twee die we nu zien het verste weg staan en de twee die dichterbij staan kunnen zich best aan de andere kant van de zon bevinden, waardoor ze veel te ver zijn om tegen een achtergrond van sterren gezien te worden. We zullen nog meer naar voren moeten gaan, en voorbij de zon. We moeten die andere kant hebben.’
‘Lukt dat, met die enorme massa van de zon vlak in de buurt?’
‘De computer flikt het wel als we enige voorzorgsmaatregelen inbouwen. En als die het gevaar te groot acht, verroert hij geen vin, dan gaan we daar heus niet ineens naar toe en moeten we bij stukjes en beetjes verder.’
Zijn geest dirigeerde de computer en het sterrenveld op de monitor veranderde. De ster werd zichtbaar helderder en schoof toen het beeldscherm uit toen de computer volgens instructie de hemel naar een andere gasreus afzocht. En met succes.
Alle drie de toeschouwers verstijfden en Trevizes geest, bijna hulpeloos van verbazing, frommelde aan de computer voor een nog sterkere vergroting.
‘Ongelooflijk,’ kreunde Blits.
Daar was een gasreus te zien vanuit een hoek waarop hij bijna in zijn geheel door de zon beschenen werd. Om de reus cirkelde een brede, heldere ring zo scheef dat hij het zonlicht opving. Hij was helderder dan de planeet zelf en op een derde van de afstand naar de planeet was een smalle verdelende lijn te zien.
Trevize verzocht om maximale vergroting en de ring werd een reeks van ringetjes, smal en concentrisch en glinsterend in het zonlicht. Slechts een deel van het ringenstelsel werd op het scherm geprojecteerd en de planeet zelf was niet meer te zien. Op bevel van Trevize verscheen er een apart vierkantje op het scherm waar een miniatuur van de planeet en zijn ringen in zijn geheel te zien was.
‘Komt zoiets meer voor?’ vroeg Blits vol ontzag.
‘Nee,’ zei Trevize. ‘Bijna elke gasreus heeft ringen van ruimtepuin, maar die zijn nauwelijks zichtbaar en heel dun. Ik heb er eens eentje gezien met een dunne, maar wel felle ring. Maar zoiets als dat daar heb ik nog nooit gezien, ik heb er ook nooit van gehoord.’
Pelorat zei: ‘Dit moet dan ongetwijfeld de gasreus zijn waar de legenden van spreken. Als dit echt uniek is…’
‘Hij is echt uniek, voor zover ik weet en voor zover de computer weet,’ zei Trevize.
‘Dan moet dit het planetenstelsel zijn waar Aarde toe behoort. Niemand heeft zo’n planeet kunnen verzinnen. Hij moet er echt geweest zijn, anders hadden ze hem nooit zo kunnen beschrijven.’
Trevize zei: ‘Ik ben langzamerhand bereid om alles van die legenden van jou te geloven. Dit is de zesde planeet en Aarde moet de derde zijn?’
‘Dat klopt, Golan.’
‘Dan zeg ik dat we nog geen anderhalf miljard kilometer van Aarde zijn en we zijn nog steeds niet tegengehouden. Toen wij bij Gaia kwamen hield die ons tegen.’
Blits zei: ‘Maar je was dichter bij Gaia toen je gestopt werd.’
‘Aha,’ zei Trevize, ‘dan is Aarde naar mijn mening machtiger dan Gaia en dit zie ik als een goed teken. Als we niet gestopt worden, kan dat zijn omdat Aarde geen bezwaar tegen onze nadering heeft.’
‘Of omdat er geen Aarde is,’ zei Blits.
‘Wil je deze keer wel wedden?’ vroeg Trevize grimmig.
‘Ik denk dat Blits iets anders bedoelt,’ merkte Pelorat op. ‘Dat Aarde inderdaad zoals iedereen denkt radioactief is en dat niemand ons tegenhoudt omdat er geen leven meer op Aarde is.’
‘Nee,’ riep Trevize bewogen uit. ‘Ik ben bereid alles over Aarde te geloven behalve dat. We gaan nu naar Aarde om dat met eigen ogen te zien. En ik heb het gevoel dat we niet tegengehouden zullen worden.’
De gasreuzen hadden ze nu achter de rug. Een asteroïde gordel bevond zich net voorbij de gasreus die het dichtst bij de zon draaide. (Hij was inderdaad de grootste en massiefste zoals de legenden hadden geprofeteerd.)
Binnen de asteroïde gordel waren vier planeten en Trevize bestudeerde ze nauwkeurig. ‘De derde is de grootste. Het formaat en de afstand van de zon kloppen ongeveer. Hij kan bewoonbaar zijn.’
Pelorat ving een onzekere klank in Trevizes stem op en hij vroeg: ‘Heeft hij dan geen atmosfeer?’
‘O jawel,’ zei Trevize. ‘De tweede, derde en vierde planeet hebben elk een atmosfeer. Zoals in de kinderverhaaltjes wordt gezegd is die van de tweede te dicht en die van de vierde niet dicht genoeg, maar die van de derde klopt precies.’
‘Denk je dan dat dat Aarde is?’
‘Denken!’ viel Trevize uit. ‘Ik hoef het niet te denken. Dat is Aarde. En daar is die gigantische satelliet waarover jij verteld hebt.’
‘O ja?’ En Pelorats glimlach werd breder dan Trevize ooit gezien had.
‘Absoluut. Kijk zelf maar, dit is de maximale vergroting.’
Pelorat zag twee sikkels, waarvan de ene duidelijk groter en feller was dan de ander.
‘Is die kleine de satelliet?’ vroeg hij.
‘Jazeker. Hij staat veel verder van de planeet dan men zou verwachten, maar hij draait er echt in een baan omheen. Hij is ongeveer zo groot als een kleine planeet; hij is om precies te zijn kleiner dan welk van die vier binnenste planeten ook. Toch is hij voor een satelliet erg groot. Hij heeft een diameter van minstens tweeduizend kilometer en daarmee is hij ongeveer zo groot als de satellieten rond die gasreuzen.’
‘Niet groter?’ Pelorat leek teleurgesteld. ‘Het is dus geen gigantische satelliet?’
‘O jawel hoor! Een satelliet met een doorsnee van twee- tot drieduizend kilometer die om een enorme gasreus zweeft is normaal, maar net zo’n satelliet rond een kleine, vaste, bewoonbare planeet is andere koek. Die satelliet daar heeft een diameter die ongeveer een kwart is van die van Aarde. Heb je ooit van een dergelijke bijna-pariteit met een bewoonbare planeet gehoord?’
Pelorat zei timide: ‘Ik weet zo weinig van die dingen.’
Trevize zei: ‘Neem het dan van mij aan, Janov, dit is uniek. We kijken naar iets dat praktisch een dubbelplaneet is en er zijn maar weinig bewoonbare planeten die iets meer hebben in hun baan dan wat losse stenen. Janov, je hebt van die gasreus gehoord met die enorme ringen op een zesde plaats ten opzichte van zijn zon, je hebt gehoord van een derde planeet met een enorme satelliet. Tegen de klippen op, tegen alles wat de wetenschap aanvaard heeft, hebben ze dat beweerd. De wereld waar jij nu naar kijkt is Aarde. Het kan onmogelijk iets anders zijn. We hebben hem gevonden, Janov, we hebben hem gevonden.’
Ze waren nu al de tweede dag van hun nadering van Aarde ingegaan. Blits geeuwde tijdens het avondmaal en zei: ‘Zo te zien hebben we meer tijd doorgebracht met landen en opstijgen van planeten dan met wat dan ook. Daar zijn we letterlijk al weken mee bezig.’
‘Dat komt voor een deel,’ legde Trevize uit, ‘omdat een Sprong vlak bij een ster gevaarlijk kan zijn. En in dit geval gaan we maar heel langzaam vooruit omdat ik geen zin heb om onverwacht in een gevaarlijke situatie te belanden.’
‘Ik herinner me nog dat jij het gevoel had dat we niet tegengehouden zouden worden.’
‘Dat heb ik ook, maar ik ben niet van plan alles op een gevoel te baseren.’ Trevize keek naar de inhoud van zijn lepel en zei toen: ‘Weet je, ik mis die vis op Alpha. Daar hebben we maar drie keer gegeten.’
‘Doodjammer,’ beaamde Pelorat.
‘Goed dan,’ zei Blits. ‘We hebben vijf planeten bezocht en in elk geval moesten we er zo snel vandoor gaan dat we geen tijd hadden om onze voedselvoorraden aan te vullen en eens wat anders op tafel te zetten. Zelfs als die wereld eten te bieden had, zoals Comporellen en Alpha, en naar alle waarschijnlijkheid …’
Ze maakte haar zin niet af, want Fallom keek op en maakte de zin voor Blits af. ‘Ook op Solaria? Hebben jullie daar geen eten kunnen krijgen? Daar is meer dan voldoende voedsel. Net zoveel als op Alpha en nog beter, mag ik wel zeggen.’
‘Dat weet ik, Fallom,’ zei Blits, ‘maar we hadden gewoon geen tijd.’
Fallom keek haar strak aan. ‘Zal ik ooit Jemby weerzien, Blits? Vertel me de waarheid.’
Blits zei: ‘Misschien, als we naar Solaria teruggaan.’
‘Gaan we ooit naar Solaria terug?’
Blits aarzelde: ‘Dat kan ik niet zeggen.’
‘En nu gaan we naar Aarde, hè? Is dat de planeet waar we allemaal van afstammen?’
‘Waar onze voorvaderen van afstamden,’ zei Blits.
‘Het woord voorouders ken ik nu,’ zei Fallom.
‘Ja, we gaan naar Aarde.’
‘Waarom?’
Blits zei op luchtige toon: iedereen wil toch de wereld zien waar de voorouders vandaan komen?’
‘Ik geloof niet dat dat alles is. Jullie kijken allemaal zo bezorgd.’
‘Maar we zijn daar ook nooit eerder geweest. We weten niet wat ons daar boven het hoofd hangt.’
‘Er zit nog meer achter.’
Blits glimlachte. ‘Eet nu maar je bordje leeg, lieve Fallom. Weet je wat, ga naar je hut en speel een serenade voor ons op je fluit. Je gaat steeds mooier spelen. Kom mee,’ en ze gaf Fallom een bemoedigend tikje op haar billen. Fallom ging weg, maar wierp eerst een peinzende blik op Trevize.
Trevize keek haar vol walging aan. ‘Kan dat ding gedachten lezen?’
‘Noem haar geen ding, Trevize,’ zei Blits scherp.
‘Leest ze dan geen gedachten? Jij kunt het weten.’
‘Nee, dat doet ze niet. En Gaia kan dat ook niet. En ook niet de Tweede Foundation. Die kan ook geen gedachten lezen in de zin van een gesprek afluisteren, precieze gedachten opvangen, dat kan nu niet en ook niet binnen de afzienbare toekomst. We kunnen detecteren, interpreteren en tot op zekere hoogte emoties manipuleren, maar dat is niet hetzelfde.’
‘Hoe weet je zo zeker dat ze niet kan doen wat volgens jou nog niet kan?’
‘Omdat ik dat gemerkt zou hebben, zoals je zelf daarnet zei.’
‘Misschien manipuleert ze jou zo dat je niet eens in de gaten hebt dat ze het wel kan.’
Blits rolde met haar ogen. ‘Wees redelijk, Trevize. Zelfs al heeft ze ongewone eigenschappen, ze kan niets met mij doen. Want ik ben niet Blits, maar Gaia. En dat vergeet jij steeds. Weet jij de mentale inertie die een ganse planeet kan opwekken? En denk jij dat een enkele Geïsoleerde, hoe getalenteerd ook, daar tegenop kan?’
‘Jij weet ook niet alles, Blits, dus doe nou maar niet zo zelfverzekerd,’ zei Trevize gemelijk. ‘Dat d … Zij is nog niet eens zo lang bij ons. Ik had in die tijd slechts een fractie van een taal kunnen leren, maar zij spreekt nu al volmaakt Galactisch en haar vocabulaire is bijna compleet. Ja, ik weet best dat je haar helpt, maar ik had liever dat je daarmee ophield.’
‘Ik heb je verteld dat ik haar hielp, maar ook dat ze verschrikkelijk intelligent is. En wel zo intelligent dat ik haar graag in Galaxia zag opgenomen. Als we haar erbij kunnen halen, als ze dan nog jong genoeg is, dan kunnen we misschien genoeg van de Solarianen te weten komen om ook op den duur die wereld op te nemen. En daar zouden we best profijt van kunnen hebben.’
‘Is het ooit bij je opgekomen dat de Solarianen zelfs naar mijn normen gemeten psychopaten zijn?’
‘Dat verdwijnt wel als ze in Gaia zijn opgenomen.’
‘Ik denk dat je je daarin vergist, Blits. Ik denk dat dat Solariaanse kind gevaarlijk is en dat we van haar af moeten.’
‘Hoe? Moeten we haar soms door de luchtsluis dumpen? Of haar doodmaken, aan mootjes hakken, zodat ze deel van ons voedselbestand wordt?’
Pelorat zei: ‘O Blits!’
En Trevize zei: ‘Dat is een walgelijke en unfaire opmerking.’ Hij luisterde even. De fluit klonk nu zonder enige hapering en ze hadden min of meer gefluisterd. ‘Als dit voorbij is, brengen we haar naar Solaria terug en zorgen we ervoor dat Solaria voorgoed van de rest van de Galaxis wordt afgesneden. Mijn persoonlijke gevoel is dat die planeet vernietigd dient te worden. Ik ben er bang voor, ik heb het er absoluut niet op.’
Blits dacht even na en zei: ‘Ik weet Trevize, dat jij het talent hebt om de juiste beslissing te nemen, maar ik weet ook dat je van meet af aan een hekel aan Fallom hebt gehad. Dat zal wel zijn omdat je op Solaria vernederd bent en je de planeet en de mensen daarop bent gaan haten. Aangezien ik niet aan je geest mag zitten, weet ik dat niet zeker. Maar vergeet niet dat we zonder Fallom nu nog op Alpha hadden gezeten, dood, en begraven.’
‘Dat weet ik, Blits, maar zelfs dan …’
‘En die intelligentie van haar, die kun je alleen maar bewonderen, je zou willen dat jij zoiets had.’
‘Ik zou zoiets niet willen hebben. Ik ben bang voor haar.’
‘Voor haar intelligentie?’
Trevize likte peinzend aan zijn lippen. ‘Nee, niet helemaal.’
‘Wat dan wel?’
‘Ik weet het niet, Blits, als ik wist waar ik bang voor was, zou ik het misschien niet meer vrezen. Het is iets wat ik niet helemaal begrijp.’ Zijn stem werd zachter alsof hij het tegen zichzelf had. ‘De Galaxis wemelt van dingen die ik niet begrijp. Waarom heb ik voor Gaia gekozen? Waarom moest ik per se Aarde vinden? Ontbreekt er een axioma aan de psychohistorie? En zo ja, wat? En het allerbelangrijkste, waarom word ik zo onrustig van Fallom?’
Blits zei: ‘Jammer genoeg heb ik geen antwoord op die vragen.’ Ze stond op en liep de hut uit.
Pelorat keek haar na en zei toen: ‘Maar er zijn toch ook positieve dingen, Golan? We komen steeds dichter bij Aarde en als we daar arriveren, zijn misschien alle mysteries opgelost. Tot dusver lijkt niets of niemand ons te stoppen.’
Trevizes ogen flikkerden in de richting van Pelorat en hij zei zacht: ik wou eigenlijk dat iemand dat zou doen.’
Pelorat zei: ‘Maar waarom zou je zoiets willen?’
‘Eerlijk gezegd zou ik best een teken van leven willen zien.’
Pelorats ogen werden groot. ‘Heb je dan ontdekt dat Aarde uiteindelijk toch radioactief is?’
‘Niet helemaal. Maar het is er wel warm. Heel wat warmer dan ik vermoed had.’
‘Zo erg?’
‘Dat hoeft niet. Het kan er tamelijk warm zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat het ook onbewoonbaar is. Het wolkendek is dik en er is duidelijk waterdamp. Die wolken plus een heel grote oceaan kunnen dingen in leven houden ondanks de temperatuur die we uit microgolven hebben geconcludeerd. Ik weet het niet zeker. Maar weet je …’
‘Ja Golan?’
‘Nou, als Aarde radioactief was, dan is dat een verklaring voor het feit dat het daar zo warm is.’
‘Maar dat wil nog niet zeggen dat het omgekeerde ook zo is. Als het daar warmer is dan jij gedacht had hoeft dat nog niet te betekenen dat het daar radioactief is.’
‘Nee, nee, nee, dat hoeft ook niet.’ Trevize dwong zich tot een glimlach. ‘Het heeft geen zin om in een somber hoekje te kniezen, Janov. Over een dag of twee kan ik er meer over vertellen en dan weten we het zeker.’
Fallom zat in diepe gedachten verzonken op haar kooi toen Blits de hut betrad. Fallom keek even op en toen weer omlaag.
Blits zei rustig: ‘Wat is er aan de hand, Fallom?’
Fallom zei: ‘Waarom heeft Trevize zo’n hekel aan mij?’
‘Waarom denk je dat hij een hekel aan jou heeft?’
‘Hij kijkt me zo… ongeduldig aan. Is dat het goede woord?’
‘Dat kan het goede woord zijn.’
‘Hij kijkt me ongeduldig aan als ik bij hem ben. Dan verwringt zijn gezicht zich altijd een beetje.’
‘Trevize heeft het erg moeilijk nu, Fallom.’
‘Omdat hij Aarde zoekt?’
‘Ja.’
Fallom dacht even na en zei toen: ‘Hij wordt vooral ongeduldig als ik iets in beweging denk.’
Blits’ lippen gingen stijf op elkaar. ‘Ik heb je toch verteld, Fallom, dat je dat niet moet doen, vooral niet als Trevize in de buurt is.’
‘Nou, gisteren, hier in deze hut, hij stond in de deuropening en ik had niets in de gaten. Ik wist niet eens dat hij naar me keek. Het was trouwens maar een van Pels boekfilms en ik probeerde die op een hoek te balanceren. Ik deed niemand kwaad.’
‘Het maakt hem zenuwachtig, Fallom en ik wil dat je ermee ophoudt, of hij nu kijkt of niet.’
‘Wordt hij er zenuwachtig van omdat hij het niet kan?’
‘Wie zal het zeggen?’
‘Kun jij het doen?’
Blits schudde langzaam haar hoofd. ‘Nee, dat kan ik niet.’
‘Maar jij wordt er niet zenuwachtig van als ik het doe. En Pel ook niet.’
‘Mensen verschillen nu eenmaal.’
‘Dat weet ik,’ zei Fallom plotseling zo bits dat Blits er onzeker van werd.
‘Wat weet je, Fallom?’
‘Dat ik inderdaad anders ben.’
‘Natuurlijk. Dat zei ik daarnet. Geen twee mensen zijn hetzelfde.’
‘Ik heb een andere vorm. Ik kan dingen verplaatsen.’
‘Dat klopt.’
En Fallom zei plotseling opstandig: ‘Ik moet dingen verplaatsen. Trevize heeft geen reden om daarover kwaad op mij te zijn en jij moet me ook niet tegenhouden.’
‘Maar waarom moet jij dingen verplaatsen?’
‘Om te oefenen. Dat is toch het woord?’
‘Ja, ja.’
‘Jemby heeft altijd gezegd dat ik moet oefenen met mijn … met mijn …’
‘Transductie-lobben?’
‘Ja. Ze moeten sterk worden. En als ik groot ben kan ik al de robots stroom geven. Zelfs Jemby.’
‘Fallom, wie heeft al die robots van stroom voorzien?’
‘Bander.’ Fallom sprak de naam zonder emotie uit.
‘Kende jij Bander dan?’
‘Natuurlijk. Ik heb hem vele malen gezien. Ik zou het volgende hoofd van het landgoed worden. Het landgoed-Bander zou het landgoed-Fallom worden. Dat heeft Jemby me verteld.’
‘Bedoel je dat Bander naar jouw kamer …’
Falloms mond viel van ontsteltenis open tot een volmaakte letter O. Met verstikte stem zei ze: ‘Bander zou nooit zelf naar mijn kamer komen . ..’ Ze begon te hijgen. Toen zei ze: ‘Ik heb Banders beeld gezien.’
Blits vroeg aarzelend: ‘Hoe heeft Bander jou behandeld?’
Fallom keek Blits ietwat verbaasd aan. ‘Bander vroeg me altijd of ik iets nodig had; of het goed met me ging. Maar Jemby was altijd bij me zodat ik nooit iets nodig had.’
Ze boog haar hoofd en staarde naar de vloer. Toen legde ze haar handen over haar ogen en zei ze: ‘Maar toen stopte Jemby. Ik denk dat dat komt omdat Bander ook gestopt werd.’
Blits zei: ‘Waarom denk je dat?’
‘Ik heb erover nagedacht. Bander gaf stroom aan alle robots en toen Jemby stopte en alle andere robots, toen moet Bander ook gestopt zijn. Is dat soms niet waar?’
Blits zweeg.
Fallom zei: ‘Maar als jullie me naar Solaria terugbrengen zal ik Jemby en de andere robots stroom geven en dan zal ik weer gelukkig zijn.’
Ze snikte.
Blits zei: ‘Ben je dan niet gelukkig bij ons, Fallom? Een heel klein beetje? Soms?’
Fallom richtte haar betraande gezicht naar Blits en met bevende stem zei ze terwijl ze nee schudde: ‘Ik wil Jemby.’
In een smartelijke opwelling van medeleven sloeg Blits haar armen om het kind. ‘O Fallom, wat zou ik jou graag weer bij Jemby brengen!’ En toen merkte ze plotseling dat ze ook huilde.
Pelorat kwam binnen en trof hen zo aan. Hij bleef stokstijf staan en zei: ‘Wat is er aan de hand?’
Blits maakte zich los van het kind en zocht naar een zakdoek om haar ogen te drogen. Ze schudde haar hoofd en Pelorat zei terstond, maar nu echt bezorgd: ‘Wat is er toch aan de hand?’
Blits zei: ‘Fallom, rust nou maar een poosje. Ik bedenk wel iets waardoor het wat beter voor je wordt. Vergeet niet, ik hou net zo veel van jou als Jemby.’
Ze pakte Pelorat bij de elleboog en duwde hem de hut uit. ‘Er is niets aan de hand, Pel, niets.’
‘Het gaat om Fallom, hè? Ze mist Jemby nog steeds.’
‘Verschrikkelijk. En er is niets wat wij kunnen doen. Ik kan haar vertellen dat ik van haar hou, en dat is de volle waarheid. Iedereen zou toch van zo’n lief en intelligent kind houden! Ze is verschrikkelijk intelligent, volgens Trevize te intelligent. Ze heeft Bander vroeger gezien, liever gezegd: geviewd, een holografische projectie van Bander. Maar die herinnering doet haar weinig; ze is daar zelfs koel en zakelijk onder en ik begrijp ook waarom. De enige band tussen die twee was dat Bander de eigenaar van het landgoed was en Fallom de opvolger. Dat is de enige relatie geweest.’
‘Begrijpt Fallom dat Bander haar vader is.’
‘Haar moeder. Als we dan toch zijn overeengekomen om Fallom als vrouw te zien, dan is Bander dat ook.’
‘Ik vind alles best. Maar weet Fallom dan van de ouderlijke relatie?’
‘Ik weet niet of zij zou begrijpen wat dat is. Het is natuurlijk mogelijk, ze heeft er echter niets van laten blijken. Maar ze heeft wel uitgekiend dat Bander dood is. Het is tot haar doorgedrongen dat de inactivatie van Jemby het resultaat moet zijn geweest van stroomuitval en aangezien Bander voor de stroom zorgde… Dat maakt me wel bang.’
Pelorat zei peinzend: ‘Maar waarom, Blits? Dat is toch alleen maar een logische gevolgtrekking?’
‘Er valt nog een logische gevolgtrekking uit die dood te maken. De natuurlijke dood moet een uiterst zeldzaam en bijna nergens voorkomend fenomeen op Solaria zijn, met de langlevende en geïsoleerde Ruimters daar. Ze zullen hooguit ervaring met een enkel sterfgeval hebben en een Solariaans kind van Falloms leeftijd moet er helemaal geen ervaring mee gehad hebben. Als Fallom maar door blijft denken over Banders dood, dan zal ze zich afvragen waarom Bander gestorven is. En het feit dat dat gebeurd is toen wij als vreemden op die planeet landden, zal haar zeker voeren naar de voor de hand liggende oorzaak en het gevolg.’
‘Dat wij Bander gedood hebben?’
‘Wij hebben Bander niet gedood. Dat was ik.’
‘Dat kan zij onmogelijk raden.’
‘Maar ik zou het haar toch moeten vertellen. Ze is nu al gebeten op Trevize en die is duidelijk de leider van de expeditie. Ze zal ervan uitgaan dat hij de dood van Bander teweeg heeft gebracht. En ik kan toch moeilijk toestaan dat Trevize daar de schuld van krijgt.’
‘Wat doet dat er nu toe, Blits? Het kind voelt niets voor haar va… moeder. Alleen voor haar robot, Jemby.’
‘Maar de dood van de moeder riep ook de dood van haar robot op. Ik had bijna bekend dat ik het gedaan heb. Ik moest er echt tegen vechten.’
‘Waarom?’
‘Zodat ik het op mijn eigen manier kon uitleggen. Ik kon haar dan troosten, voorkomen dat ze zelf achter de feiten zou komen, maar zonder een rechtvaardiging van de daad.’
‘Maar er was toch wel degelijk een rechtvaardiging. Het was zelfverdediging. Een seconde later zouden we allemaal dood geweest zijn als jij niet gehandeld had.’
‘Zoiets zou ik ook gezegd hebben, maar ik kon me er niet toe brengen om het haar uit te leggen. Ik was veel te bang dat ze me niet zou geloven.’
Pelorat schudde zijn hoofd en zei zuchtend: ‘Zou het dan beter zijn geweest als we haar niet hadden meegenomen? Jij wordt zo ongelukkig door deze situatie.’
‘Nee,’ zei Blits woedend. ‘Zeg zoiets nooit meer. Ik zou veel ongelukkiger zijn geweest als ik hier gezeten had in de wetenschap dat we een onschuldige hadden achtergelaten die afgeslacht zou worden, enkel en alleen om iets dat wij gedaan hadden.’
‘Zo gaat het nu eenmaal in Falloms wereld.’
‘Nee Pel, ga nu niet zo denken als Trevize. Geïsoleerden kunnen zulke zaken accepteren en dan uit hun hoofd zetten. Maar Gaia redt levens, wij vernietigen niet, en wij blijven ook niet werkeloos toezien als leven wordt vernietigd. Al het leven, dat weten we, komt constant tot een einde om plaats te maken voor nieuw leven, maar dit einde mag nooit zinloos zijn. Banders dood, hoewel onvermijdelijk, is al nauwelijks te verdragen. Die van Fallom zou alle perken te buiten gaan.’
‘Goed dan,’ zei Pelorat. ‘Je zult wel gelijk hebben. Maar ik ben hier niet naar toe gekomen om met jou over Fallom te praten. Het gaat over Trevize.’
‘Wat is er met Trevize?’
‘Blits, ik maak me zorgen over hem. Hij wacht nu op de uitslagen over de toestand op Aarde en ik weet niet zeker of hij tegen de spanning bestand is.’
‘Ik maak me geen zorgen over hem. Hij zal wel een stabiele en krachtige geest hebben.’
‘We zijn allemaal beperkt. Luister, de planeet Aarde is warmer dan hij verwacht had; dat heeft hij me verteld. Ik vermoed dat hij denkt dat het daar zelfs te warm voor leven is, hoewel hij zich wanhopig probeert aan te praten dat dat niet zo is.’
‘Misschien heeft hij gelijk, misschien is het daar niet te warm voor leven.’
‘Hij laat doorschemeren dat die warmte afkomstig kan zijn van een radioactieve korst, maar ook daar wil hij niet aan. Over een dag of twee zijn we er zo dichtbij dat de waarheid niet meer te verdonkeremanen zal zijn. Wat als Aarde nu inderdaad radioactief is?’
‘Dan zal hij dat feit dienen te accepteren.’
‘Blits, ik weet niet hoe ik het zeggen moet, hoe ik dat in mentale termen moet gieten. Wat als zijn geest Blits wachtte even en zei toen wrang: ‘Als daar de stoppen doorslaan?’
‘Ja, als daar de stoppen doorslaan. Kun je niet iets doen om hem meer weerstand te geven? Kun je hem niet rustig houden, onder controle, zo te zeggen?’
‘Nee Pel, ik geloof niet dat hij zo fragiel is. Gaia heeft destijds het onherroepelijke besluit genomen van zijn geest af te blijven.’
‘Maar daar gaat het juist om. Hij heeft die ongewone eigenschap altijd gelijk te hebben. Als dit project van Aarde niets uithaalt zal dat misschien niet zijn brein vernietigen, maar misschien wel die eigenschap. Die is uiterst ongewoon en misschien is hij ook ongewoon fragiel.’
Blits dacht even na. Toen haalde ze haar schouders op: ‘Ach, misschien kan ik een oogje in het zeil houden.’
De volgende zesendertig uur was Trevize er zich vaaglijk van bewust dat Blits, en in mindere mate Pelorat, hem voortdurend als een hondje volgde. Maar dat was in zo’n compact schip niet anders te verwachten en hij had andere dingen aan zijn hoofd.
Hij bevond zich bij de computer en merkte toen dat ze hem vanuit de deuropening gadesloegen. Hij keek hen met een leeg gezicht aan.
‘Ja?’ zei hij met heel rustige stem.
Pelorat vroeg nogal onhandig: ‘Hoe gaat het met je, Golan?’
Trevize zei: ‘Vraag dat maar aan Blits. Die zit me al uren aan te staren. Ze zal wel met mijn brein zitten te hannesen. Of niet soms, Blits?’
‘Nee, dat doe ik niet,’ zei Blits op effen toon. ‘Maar als je mijn hulp nodig hebt, dan wil ik het wel proberen. Heb je mijn hulp nodig?’
‘Nee, waarom zou ik? Laat me alsjeblieft met rust, allebei.’
Pelorat zei: ‘Vertel ons alsjeblieft wat er aan de hand is.’
‘Drie keer raden!’
‘Is Aarde…’
‘Inderdaad. Wat iedereen alsmaar beweerd heeft, is de volle waarheid.’ Trevize gebaarde naar de monitor waarop de nachtzijde van Aarde te zien was. De zon werd erdoor verduisterd. Het was een massieve cirkel van zwart tegen een met sterren bezaaide hemel. De omtrek van de planeet was zichtbaar als een onderbroken oranje kromming.
Pelorat vroeg: ‘Is dat oranje de radioactiviteit?’
‘Nee, alleen maar door de atmosfeer gebroken zonlicht. Het zou een ononderbroken oranje cirkel zijn als de atmosfeer niet zo bewolkt was. Radioactiviteit kunnen we niet zien. Maar de diverse stralingen, zelfs de gammastralen, worden door de atmosfeer opgenomen. Die zenden vervolgens secundaire straling uit, betrekkelijk zwak, maar de computer kan ze zien. Ze zijn dan nog steeds voor het oog onzichtbaar, maar de computer kan voor elk golfdeeltje van de straling een fotoon zichtbaar licht produceren. Aarde wordt dan in een valse kleur getoond. Kijk maar.’
En de zwarte cirkel glansde in een zwak, vlekkerig blauw op.
‘Hoeveel radioactiviteit is daar?’ vroeg Blits zacht. ‘Zoveel dat menselijk leven daar niet mogelijk is?’
‘Helemaal geen leven,’ zei Trevize. ‘De planeet is onbewoonbaar. De laatste bacterie, het laatste virus, is allang dood.’
‘Kunnen we daar uitstappen?’ vroeg Pelorat. ‘In ruimtepakken, bedoel ik?’
‘Enkele uren. En daarna worden we geveld door een ongeneeslijke stralingsziekte.’
‘En wat doen we nu, Golan?’
‘Doen?’ Trevize keek Pelorat met een uitdrukkingsloos gezicht aan. ‘Weet je wat ik graag zou doen? Ik zou jou en Blits — en dat kind — terug naar Gaia willen brengen en jullie daar voor altijd achterlaten. Dan zou ik naar Terminus terug willen gaan om het schip terug te geven. Dan zou ik ontslag uit de Raad nemen en dat zou Burgemeester Branno zeer plezieren. Dan zou ik verder van mijn pensioen willen leven en de Galaxis de Galaxis laten. Dat hele Seldon Plan kan me niets meer schelen en dat geldt ook voor de Foundation, de Tweede Foundation of Gaia. Laat de Galaxis maar zijn eigen weg uitstippelen. Het zal mijn tijd wel duren en wat kan het mij schelen wat er daarna gebeurt?’
‘Dat kun je niet menen, Golan,’ zei Pelorat smekend.
Trevize staarde hem geruime tijd aan en haalde toen diep adem. ‘Nee, dat doe ik niet, maar wat zou ik dat allemaal graag willen doen.’
‘Wat je graag zou willen doet er nu niet toe. Wat ga je doen?’
‘Ik breng het schip in een baan rond Aarde, rust wat uit, probeer de schok te verwerken en dan bedenk ik wel wat. Behalve dan …’
‘Ja?’
En Trevize stootte eruit: ‘Wat kan ik nog doen? Wat is er nog meer voor mij te doen? Waar moet ik nu nog naar streven, naar zoeken?’
Vier maaltijden achtereen hadden Pelorat en Blits alleen maar Trevize tijdens het eten gezien. De rest van de tijd bleef hij in de cockpit of in zijn eigen hut. Tijdens de maaltijden zweeg hij. Zijn lippen hield hij op elkaar geperst en hij at bijna niet.
Maar bij de vierde maaltijd kwam het Pelorat voor dat iets van de voor hem zo ongewone ernst van Trevizes gezicht was verdwenen. Pelorat schraapte twee keer zijn keel alsof hij iets wilde zeggen, maar zich uiteindelijk bedacht.
Toen keek Trevize op en zei: ‘En?’
‘Heb je … heb je het uitgedacht, Golan?’
‘Waarom vraag je dat?’
‘Je lijkt minder somber.’
‘Ik ben nog net zo somber, maar ik heb ook flink nagedacht. Heel flink.’
‘Mogen we ook weten wat het resultaat is?’ vroeg Pelorat.
Trevize wierp een snelle blik op Blits. Die keek strak naar haar bord en hield zorgvuldig haar mond alsof ze zeker wist dat Pelorat op dit delicate ogenblik meer succes op antwoord had.
Trevize vroeg: ‘Ben jij ook zo nieuwsgierig, Blits?’
Ze keek hem even aan: ‘Jazeker.’
Fallom trapte gemelijk tegen een poot van de tafel en zei: ‘Hebben we Aarde gevonden?’
Blits kneep in de schouder van het kind, maar Trevize besteedde er geen aandacht aan.
Hij zei: ‘We moeten beginnen met een onweerlegbaar basisfeit. Alle informatie aangaande Aarde is op verschillende werelden uitgewist. Dat brengt ons tot een onontkoombare conclusie. Iets op Aarde wordt verborgen. Toch zien we zelf dat Aarde dodelijk radioactief is, hetgeen betekent dat alles daarop automatisch verborgen is. Niemand kan er landen en vanaf dit punt, vlak bij de buitenste rand van de magnetosfeer, kunnen en durven we ook niet dichterbij te komen. Er is voor ons hier dus niets te vinden.’
‘Weet je dat zeker?’ vroeg Blits zacht.
‘Ik heb nogal wat tijd bij de computer doorgebracht. Ik heb Aarde geanalyseerd waar en zover ik maar kon. Er is niets. En wat nog belangrijker is, ik voel ook dat daar niets is. Waarom zijn dan data over Aarde uitgewist? Wat verborgen moet worden gehouden, wordt nu effectiever verborgen gehouden dan wat ook.’
‘Het kan zijn,’ merkte Pelorat op, ‘dat er inderdaad vroeger, toen Aarde nog niet zo radioactief was dat er geen bezoekers konden landen, wel iets verborgen is geweest. De mensen op Aarde hebben misschien gevreesd dat iemand van buiten het zou vinden. En in die tijd heeft Aarde inlichtingen over zichzelf weggehaald. Waar we nu mee te maken hebben is nog een restantje van die onzekere tijd.’
‘Nee, dat denk ik niet,’ zei Trevize. ‘Want het uitwissen van data in de Imperiale Bibliotheek van Trantor heeft pas heel kort geleden plaatsgevonden.’ Hij wendde zich direct tot Blits. ‘Heb ik gelijk?’
Blits zei op vlakke toon: ‘Ik/wij/Gaia hebben dat ook uit het verstoorde brein van de Tweede Foundationist Gendibal geconcludeerd toen hij, jij en ik die ontmoeting met de Burgemeester van Terminus hadden.’
Trevize zei: ‘Dus alles wat verborgen moest worden gehouden en wat toen misschien gevonden kon worden, bestaat nog steeds. Het moet nog steeds te vinden zijn ondanks het feit dat Aarde radioactief is.’
‘Hoe is dat mogelijk?’ vroeg Pelorat angstig.
‘Denk eens na,’ zei Trevize. ‘Wat als datgene wat op Aarde was nu niet meer op Aarde is? Dat datgene verwijderd is toen het radioactieve gevaar te groot werd? Hoewel het geheim dus niet meer op Aarde zelf is, is het mogelijk dat we bij Aarde kunnen uitdokteren waar dat geheim naar toe gebracht is. En in dat geval, heeft Aarde zijn zaakjes nog steeds verborgen.’
Falloms stem piepte weer: ‘Als we Aarde niet kunnen vinden, brengen jullie me naar Jemby terug, heeft Blits beloofd.’
Trevize keek Fallom furieus aan, maar Blits zei zacht: ‘Ik heb gezegd, misschien, Fallom. We praten er later wel over. Ga nu naar je kamer en lees wat of speel op de fluit of wat je ook maar wilt. Ga … ga.’
Mokkend stond Fallom van tafel op.
Pelorat zei: ‘Maar hoe kun je dat zeggen, Golan? We zijn hier. We hebben Aarde gevonden. Kunnen we afleiden waar dat geheim, wat het ook is, zich nu bevindt, als het niet meer op Aarde is?’
Het kostte Trevize enige tijd eer zijn woede over Fallom was gezakt. ‘Waarom niet? Stel je eens voor. De radioactiviteit van de buitenste korst van Aarde wordt steeds erger. De bevolking neemt gestaag af door dood en emigratie en het geheim komt steeds meer in gevaar. Wie blijft er achter om het te beschermen? Uiteindelijk zal het naar een andere wereld vervoerd moeten worden, want anders heeft Aarde er niets meer aan. Ik kan me zo voorstellen dat ze daar niet zo gauw toe gekomen zijn, dat ze het min of meer tot de laatste minuut hebben uitgesteld. Weet je nog die oude man op Nieuwe Aarde, Janov, die jouw oren voltuitte met zijn versie van de geschiedenis van Aarde?’
‘Monolee?’
‘Ja, die. Zei die niet iets hoe Nieuwe Aarde gesticht is, dat de rest van de bevolking van Aarde daarnaar toe gebracht is?’
Pelorat zei: ‘Wil je daarmee zeggen, ouwe makker, dat datgene wat wij zoeken zich op Nieuwe Aarde bevindt? Dat de laatste Aardbewoners het hebben meegenomen?’
Trevize zei: ‘En waarom niet? Nieuwe Aarde is nauwelijks in de Galaxis beter bekend dan Aarde en de inwoners zijn er verdacht happig op om alle Buitenwerelders te weren.’
‘We zijn daar geweest,’ zei Blits. ‘We hebben niets gevonden.’
‘Omdat we daar alleen naar de locatie van Aarde hebben gezocht.’
Pelorat zei verbaasd: ‘Maar we zoeken toch naar iets met een hoge technologie? Iets dat onder de neus van de Tweede Foundation zelf inlichtingen kan wegkapen; ja, zelfs, excuseer de uitdrukking, onder Blits’ neus, Gaia’s neus. Die mensen op Nieuwe Aarde kunnen dan wel het weer op hun kleine grondgebied controleren en beschikken over enkele technieken van biotechnologie, maar je zult toch moeten toegeven dat hun technologisch niveau niet bijster hoog is.’
Blits knikte. ‘Ik ben het met Pel eens.’
Trevize zei: ‘Wij oordelen uit heel weinig feiten. Wij hebben nooit de mannen van de visserij gezien. We hebben alleen maar dat kleine deel van het eiland gezien waar wij op geland zijn. Wie weet wat we wel hadden kunnen vinden als we beter gezocht hadden? Die fluorescerende lampen kregen we ook pas in de gaten toen we ze brandend zagen. En als het schijnt, ik herhaal: schijnt dat hun technologie laag is, dan…’
‘Ja?’ vroeg Blits duidelijk niet overtuigd.
‘Dan kan dat een deel van de sluier zijn om de waarheid te verhullen.’
‘Onmogelijk,’ zei Blits.
‘Onmogelijk? Jijzelf hebt mij verteld, op Gaia, dat op Trantor het grootste deel van de bevolking bewust technologisch op een laag peil werd gehouden teneinde de kleine kern van de Tweede Foundation te verbergen. Waarom zou diezelfde strategie niet op Nieuwe Aarde gebruikt worden?’
‘Stel jij dan voor dat we naar Nieuwe Aarde teruggaan en weer het risico van infectie lopen, maar deze keer geactiveerd? Seksuele gemeenschap is ongetwijfeld een aangename manier om een infectie op te lopen, maar dat hoeft niet de enige te zijn.’
Trevize haalde zijn schouders op. ‘Ik ga ook niet graag naar Nieuwe Aarde terug, maar we zullen misschien wel moeten.’
‘Misschien?’
‘Misschien. Want er is nog een tweede mogelijkheid.’
‘En die is?’
‘Nieuwe Aarde omcirkelt de ster die de mensen Alpha Centauri noemen. Maar Alpha Centauri maakt deel uit van een binair stelsel. Als we de ster van Nieuwe Aarde Alpha Centauri A noemen, dan moet diens zwakkere metgezel Alpha Centauri B zijn. En wie weet cirkelt er een bewoonbare planeet rond de metgezel.’
Te zwak,’ zei Blits hoofdschuddend. ‘Die heeft maar een kwart van de helderheid van Alpha Centauri A.’
‘Hij is zwakker, maar niet te zwak. Als daar een planeet vlak bij de zon is, is het mogelijk.’
Pelorat zei: ‘Heeft de computer iets over mogelijke planeten voor de metgezel?’
Trevize glimlachte kil. ‘Dat heb ik nagegaan. Er zijn daar vijf planeten van gemiddeld formaat. Geen gasreuzen.’
‘En is een van die vijf bewoonbaar?’
‘De computer verstrekt over geen van de planeten inlichtingen. Alleen maar hun aantal en het feit dat ze niet groot zijn.’
‘O,’ zei Pelorat verslagen.
Trevize zei: ‘Daar hoef je niet zo teleurgesteld over te doen. Per slot heeft er geen enkele Ruimterwereld in de computer gestaan. En de informatie over Alpha Centauri A was minimaal. Al die dingen zijn bewust verstopt. En als er vrijwel niets over Alpha Centauri B bekend is, dan mogen we dat wel als een gunstig voorteken opvatten.’
‘Wat jij dus van plan bent is het volgende,’ vatte Blits het gesprek samen. ‘We gaan naar Alpha Centauri B en, als dat niets oplevert, gaan we weer naar Alpha Centauri A.’
‘Ja, maar deze keer zijn we voorbereid als we op Nieuwe Aarde landen. We onderzoeken het eiland grondig voor we landen en ik reken erop, Blits, dat jij je mentale vaardigheden gebruikt om ons onzichtbaar…’
Op dat ogenblik schommelde de Verre Ster even alsof hij verschrikkelijk moest hikken en Trevize riep deels woedend en deels perplex uit: ‘Wie zit er aan de bediening?’
Maar toen hij dat vroeg, wist hij het.
Fallom die voor de bedieningspanelen stond, was volkomen in trance. Haar smalle, langvingerige handen waren zo ver mogelijk gespreid om te passen op de zachtglanzende handsilhouetten van de console. Falloms handen leken door de console te zinken hoewel die duidelijk hard en glad oogde.
Ze had Trevize vaak zo zijn handen zien houden, maar niet meer dan dat. Ze had evenwel goed begrepen dat hij op die manier het schip bediende.
Een keer had Fallom Trevize zijn ogen zien sluiten en ze sloot nu ook de hare. Na enkele ogenblikken leek het haar alsof ze een zwak, ver stemmetje in haar hoofd hoorde via haar transductie-lobben. Die waren nu belangrijker dan haar handen geworden. Ze spande zich in om de woorden te verstaan.
‘Instructies,” hoorde ze bijna smekend. ‘Wat zijn je instructies? ’
Fallom zei niets. Ze had nooit Trevize iets tegen de computer horen zeggen, maar ze wist met heel haar hart wat ze wilde. Ze wilde terug naar Solaria, naar de troostende eindeloosheid van het landgoed, naar Jemby … Jemby … Jemby…
Ze wilde daarnaartoe. En terwijl ze dacht aan de wereld die ze liefhad, zag ze hem al op de monitor geprojecteerd zoals zoveel andere werelden die ze niet wilde. Ze deed haar ogen open en staarde naar het scherm, waar nu een andere wereld dan die akelige Aarde op moest komen. En wat ze toen zag, leek haar Solaria. Ze haatte de lege Galaxis waar ze tegen haar wil naar toe was gebracht. Tranen kwamen in haar ogen en het schip trilde.
Ze voelde die trilling en ze zwaaide ritmisch mee.
En toen hoorde ze harde voetstappen in de gang buiten en toen ze haar ogen opendeed zag ze het van woede verwrongen gezicht van Trevize dat haar het uitzicht op het scherm ontnam waarop datgene wat ze zo vurig verlangde. Hij schreeuwde iets, maar ze besteedde er geen aandacht aan. Hij was het die haar van Solaria had meegenomen en die Bander gedood had en hij was degene die haar terugkeer verhinderde door zijn obsessie voor Aarde en ze was niet van plan naar hem te luisteren.
Ze zou het schip overmeesteren en daarmee naar Solaria gaan. En toen ze dat besloot, trilde het schip weer.
Blits greep vertwijfeld Trevizes arm vast. ‘Niet doen, niet doen!’
Ze hield hem met al haar kracht tegen terwijl Pelorat beduusd en roerloos op de achtergrond bleef staan.
Trevize gilde: ‘Haal je handen van de computer! Blits, uit de weg, ik wil jou geen pijn doen.’
Blits zei met een stem die bijna uitgeput leek: ‘Gebruik geen geweld tegen het kind. Dan zal ik jou pijn moeten doen, tegen alle instructies in.’
Trevizes ogen flitsten wild van Fallom naar Blits. Hij zei: ‘Haal jij haar er dan af, Blits. Nu!’
Blits duwde hem met verbazingwekkend veel kracht terug (vermoedelijk ontleend aan Gaia, dacht Trevize later).
‘Fallom,’ zei ze, ‘til je handen op.’
‘Nee!’ gilde Fallom, ‘ik wil met het schip naar Solaria. Daar wil ik naartoe. Daar.’ En ze knikte naar het scherm, niet bereid om zelfs maar één hand los te laten.
Maar Blits pakte het kind bij de schouders en toen haar handen Fallom aanraakten, begon het kind te beven.
Blits’ stem klonk zacht. ‘Nu. Vertel de computer om door te gaan waarmee hij bezig was. En ga met mij mee.’ Haar handen streelden het kind dat huilend in elkaar zakte.
Falloms handen lieten de console los. Blits ving haar in de oksels op en tilde haar overeind. Ze draaide het kind om, trok haar stevig tegen haar boezem aan en liet het kind daar gesmoord uitsnikken.
Blits zei tegen Trevize die als verdoofd in de deuropening stond: ‘Uit de weg, Trevize, en raak ons geen van beiden aan als we je passeren.’
Trevize deed snel een stap opzij.
Blits wachtte even en zei toen zacht tegen Trevize: ‘Ik heb even in haar geest moeten komen. Als ik daar schade heb toegebracht, zal ik het je niet licht vergeven.’
Trevize vocht tegen de verleiding om te zeggen dat het hem geen kubieke millimeter vacuüm kon schelen wat er met Falloms geest gebeurde; het enige waar hij bezorgd over was, was de computer. Maar geconfronteerd met de woedende blik van Gaia (want alleen Blits kon niet dat ene ogenblik van kille angst in hem oproepen) hield hij zijn mond.
Zo bleef hij even staan, ook toen Blits en Fallom naar hun hut gegaan waren. Hij bleef zo lang staan dat Pelorat zei: ‘Golan, gaat het weer? Ze heeft je toch niet pijn gedaan?’
Trevize schudde krachtig zijn hoofd alsof hij die verlamming waaraan hij blootgestaan had, van zich af wilde schudden. ‘Het gaat weer. Maar belangrijker is de vraag of dat nog in orde is.’ Hij ging voor de computer zitten en legde zijn handen op de twee handsilhouetten waar zo kort geleden nog Falloms handen op gerust hadden.
‘En?’ vroeg Pelorat angstig.
Trevize trok zijn schouders op. ‘Hij lijkt normaal te reageren. Misschien vind ik later een mankement, maar nu is er niets aan te zien.’ En toen, woedender: ‘De computer kan alleen goed met mijn handen werken, maar bij die hermafrodiet waren het niet alleen de handen. Het waren ook die transductie-lobben, dat weet ik zeker …’
‘Maar waarom heeft het schip dan getrild? Dat hoort hij toch niet te doen?’
‘Nee. Het is een gravitisch schip en we horen die inertieverschijnselen niet te hebben. Maar dat kleine monster…’ Hij zweeg en keek weer furieus.
‘Ja?’
‘Ik vermoed dat ze de computer met twee elkaar tegensprekende opdrachten heeft opgezadeld. En elk daarvan was zo sterk dat de computer geen keus had en ze allebei tegelijk moest uitvoeren. In een poging het onmogelijke te doen, moest de computer de inertieloze conditie van het schip tijdelijk opgeheven hebben. Dat is het enige wat die trilling verklaart.’
En toen ontspande zijn gezicht zich. ‘En misschien is het uiteindelijk wel goed geweest, want nu weet ik dat al mijn gepraat over Alpha Centauri A en B onzin was. Ik weet nu waar Aarde zijn geheim naar toe gebracht heeft.’
Pelorat staarde, negeerde toen die laatste opmerking en ging over op een eerder probleem. ‘Hoe heeft Fallom twee elkaar tegensprekende opdrachten gegeven?’
‘Nou, ze zei dat ze wilde dat het schip naar Solaria ging.’
‘Ja ja, natuurlijk.’
‘Maar wat bedoelde ze met Solaria? Ze kan Solaria niet in de ruimte herkennen. Ze heeft die planeet nooit vanuit de ruimte gezien. Ze was in slaap toen wij zo overhaast moesten vertrekken. En ondanks al dat gelees in jouw bibliotheek plus wat Blits haar verteld heeft, geloof ik toch niet dat ze de ware omvang van de Galaxis kan vatten. Honderden miljarden sterren en miljoenen bewoonde planeten. Zij is ondergronds en in haar eentje opgevoed en het enige wat ze kan vatten is het concept van dat er verschillende planeten bestaan. Maar hoeveel? Twee? Drie? Vier? Voor haar lijkt elke wereld op Solaria en die wereld wordt dan ook door haar smachtende verlangen Solaria. En omdat ik er van uitga dat Blits haar heeft willen kalmeren door te suggereren dat we haar terug naar Solaria zullen brengen als we Aarde niet kunnen vinden is zij op de gedachte gekomen dat Solaria vlak bij Aarde is.’
‘Maar hoe weet je dat, Golan? Hoe kom je erbij?’
‘Ze heeft het ons min of meer zelf verteld toen wij naar binnen stormden, Janov. Ze riep uit dat ze terug naar Solaria wilde en zei toen voorts, “daar… daar” terwijl ze naar de monitor knikte. En wat was er op het scherm te zien? De satelliet van Aarde. Die stond daar niet toen ik ging eten; ik had Aarde erop staan. Maar Fallom moet die satelliet in gedachten hebben gehad toen ze naar Solaria vroeg. En de computer moet zich daarom op de satelliet geconcentreerd hebben. Geloof me, Janov. Ik weet hoe die computer werkt. Wie zou het beter kunnen weten?’
Pelorat keek naar de dikke sikkel licht op het scherm en zei peinzend: ‘Hij wordt in minstens één Aardse taal “Maan” genoemd. “Luna” in weer een andere. Vermoedelijk staat hij onder talloze namen bekend. Denk je eens in, ouwe kerel, wat een verwarring, een wereld met ontelbare talen, het misverstand, de complicaties, de …’
‘Maan?’ vroeg Trevize. ‘Dat klinkt eenvoudig. Maar nu ik daaraan denk, het kan best zijn dat het kind instinctief heeft geprobeerd om het schip door middel van haar transductie-lobben te verplaatsen, waarbij ze zich van de scheepsenergie heeft bediend. En dat kan die tijdelijke trilling, die verwarring met de inertie, mede veroorzaakt hebben. Maar dat doet er nu niet meer toe, Janov. Wat er wel toe doet is dat we nu met de Maan te maken hebben — ja, dat is een leuke naam. Daar staat hij, vergroot en wel op het scherm. Ik kijk er nu naar en ik vraag me het een en ander af.’
‘Wat dan, Golan?’
‘Dat formaat. Wij hebben de neiging om satellieten te negeren, Janov. Dat zijn toch meestal van die kleine dingen, zo ze er zijn. Maar deze is anders. Dat is een wereld. Hij heeft een diameter van ongeveer vijfendertighonderd kilometer.’
‘Een wereld! Dit noem je toch geen wereld. Hij is onbewoonbaar. En zelfs een diameter van vijfendertighonderd kilometer is te klein. Die kan geen atmosfeer vasthouden. Zelfs ik kan dat zo zien. Geen wolken. Die cirkelvormige lijn die tegen de ruimte afsteekt is messcherp afgetekend net als die binnenste kromming die de donkere en lichte helft scheidt.’
Trevize knikte. ‘Je wordt al een echte ruimte-rot, Janov. Maar je hebt gelijk. Geen lucht, geen water. Maar dat betekent alleen dat de Maan niet op zijn oppervlak bewoonbaar is. Zou het niet ondergronds kunnen?’
‘Ondergronds?’ vroeg Pelorat weifelend.
‘Jazeker. Ondergronds. En waarom niet? Jij hebt mij verteld dat de steden van Aarde onder de grond lagen. Wij weten dat Trantor ondergronds was. Ook de hoofdstad van Comporellen is voor een groot deel ondergronds. De landhuizen op Solaria waren bijna helemaal ondergronds. Die situatie is niets bijzonders.’
‘Maar Golan, in al die gevallen leefden de mensen op een bewoonbare planeet. Ook het oppervlak was bewoonbaar, bezat een atmosfeer en oceanen. Hoe kan men ondergronds leven als het oppervlak onbewoonbaar is?’
‘Kom Janov, denk nu eens na! Waar wonen we op dit moment? De Verre Ster is een piepkleine wereld met een onbewoonbaar oppervlak. Er is geen lucht of water aan de buitenkant. Toch leven we hierbinnen in het uiterste comfort. In de Galaxis wemelt het van ruimtestations en -kolonies in oneindige variëteiten. En dan zwijg ik nog over ruimteschepen. En die zijn allemaal onbewoonbaar op de binnenkant na. Denk je eens in dat de Maan een gigantisch ruimteschip is.’
‘Met een bemanning?’
‘Ja. Miljoenen mensen, weten wij veel. En planten en dieren; plus een geavanceerde technologie. Luister Janov, zie je dan niet dat het zo moet zijn? In zijn laatste dagen kon Aarde een groep kolonisten naar een planeet rond Alpha Centauri brengen. Die planeet hebben ze, mogelijk met behulp van het Imperium, verbouwd tot een soort van Aarde. Ze hebben de oceanen bezaaid, droog land gemaakt waar dat vroeger niet was. Zou diezelfde Aarde dan niet evengoed een groep naar zijn satelliet kunnen sturen en die bewoonbaar maken?’
Pelorat zei aarzelend: ‘Dat dacht ik wel.’
‘Ze hebben het wel moeten doen. Stel, Aarde heeft iets te verbergen. Waarom zou je het meer dan een parsec weg verstoppen als je het ook kwijt kunt op een wereld op nog geen honderdmiljoenste van de afstand naar Alpha Centauri? En ook uit psychologisch standpunt bekeken is de Maan een betere schuilplaats. Niemand die leven zoekt, denkt aan satellieten. Neem mij bijvoorbeeld. Die Maan bungelde een centimeter voor mijn neus, maar het enige waar ik aan kon denken was Alpha Centauri. Als Fallom er niet geweest was…’ Zijn lippen persten zich op elkaar en hij schudde zijn hoofd. ‘Die eer komt haar zeker toe. Dat zal Blits me heus wel duidelijk maken.’
Pelorat zei: ‘Maar luister nu eens, oude makker. Stel dat daar iets onder het oppervlak van de Maan verborgen is, hoe vinden we dat? Daar moet een oppervlak zijn van miljoenen vierkante kilometers.’
‘Ruwweg veertig miljoen.’
‘En die moeten we allemaal inspecteren? En waar moeten we naar uitzien? Naar een opening? Een soort van luchtsluis?’
Trevize zei: ‘Op die manier geformuleerd lijkt het een onmogelijke taak; maar we zijn niet op zoek naar voorwerpen, we zoeken naar leven; en bovendien intelligent leven. En we hebben immers Blits. Intelligentie ontdekken is toch haar specialiteit, nietwaar?’
Blits keek Trevize beschuldigend aan. ‘Ik heb haar eindelijk in slaap gekregen. Dat heeft me ontzettend veel moeite gekost. Ze was wild, dat verzeker ik je. Maar ik denk niet dat ik haar schade heb toegebracht.’
Trevize zei koel: ‘Waarom verwijder je die fixatie op Jemby niet? Je weet best dat ik absoluut niet van plan ben ooit naar Solaria terug te gaan.’
‘Even haar fixatie verwijderen, hè? Wat weet jij van die dingen, Trevize? Je hebt nog nooit een geest waargenomen. Je hebt er geen flauw idee van hoe ingewikkeld die in elkaar zit. Als je er iets van wist, zou je niet over het verwijderen van een fixatie praten alsof je jam uit een potje lepelde.’
‘Nou, maak hem dan zwakker.’
‘Ik kan hem iets zwakker maken, maar dat kost me een maand van zorgvuldig ontrafelen.’
‘Wat bedoel je met ontrafelen?’
‘Voor iemand die dat niet weet, is het niet uit te leggen.’
‘Wat ga je dan met het kind doen?’
‘Dat weet ik nog niet; daar moet ik eens flink over nadenken.’
‘Laat me je dan in dat geval vertellen wat we met het schip gaan doen,’ zei Trevize.
‘Dat weet ik al. We gaan terug naar Nieuwe Aarde en we proberen het nog een keer met de lieve Hiroko, vooropgesteld dat ze belooft je niet meer te besmetten.’
Trevize hield zijn gezicht uitdrukkingsloos. Hij zei: ‘Nee, ik ben van gedachten veranderd, als je het weten wilt. We gaan naar de maan, zo heet die satelliet daar, volgens Janov.’
‘De satelliet? Omdat die de dichtstbijzijnde wereld is? Daar had ik niet aan gedacht.’
‘Ik evenmin. Niemand trouwens. Nergens in de hele Galaxis is er een satelliet die de moeite waard is. Maar deze satelliet is gezien zijn formaat uniek. En bovendien valt hij prima onder de schutkleuren van Aarde. Wie Aarde niet kan vinden, kan de Maan niet vinden.’
‘Is die bewoonbaar?’
‘Niet aan het oppervlak, maar hij is niet radioactief, hij is dus niet absoluut onbewoonbaar. Er kan leven zijn — heel veel leven zelfs — maar dan onder het oppervlak. En dat kun jij natuurlijk voelen als we er dicht genoeg bij zijn.’
Blits haalde haar schouders op. ik zal het proberen. Maar waarom wil je het op die satelliet zoeken?’
Trevize zei rustig: ‘Door iets wat Fallom deed toen ze aan de bediening zat.’
Blits wachtte even alsof ze nog meer wilde horen, en trok toen weer haar schouders op. ‘Wat het ook was, ik geloof niet dat je de inspiratie had gekregen als je je impuls gevolgd was en haar vermoord had.’
‘Ik heb nooit de bedoeling gehad om haar te vermoorden, Blits.’
Blits wuifde met haar hand. ‘Goed dan. Zijn we al op weg naar de maan?’
‘Jazeker. Ik ga voor de zekerheid niet te hard, maar als alles goed gaat, zijn we er over een uur of dertig.’
De maan was een woestenij. Trevize zag het in helder daglicht badende deel onder zich voorbijtrekken. Het was een monotoon panorama van kraterringen en berggebieden, en de schaduwen staken zwart af tegen het daglicht. Er waren subtiele kleurveranderingen in de bodem en af en toe werd een flink stuk vlak land onderbroken door kleine kraters.
Toen ze de nachtzijde benaderden, werden de schaduwen langer en uiteindelijk smolten ze samen. Een poos zagen ze achter zich glinsterende bergtoppen, als dikke sterren die veel helderder schenen dan hun broeders aan de hemel. Toen verdwenen ook die en onder hen was slechts het zwakkere licht van de Aarde aan de hemel, een grote blauwwitte bol, iets meer dan voor de helft vol. Het schip liet uiteindelijk ook de Aarde achter zich die onder de horizon zonk. Onder hen lag nu een ononderbroken zwarte massa en boven hen lagen slechts de verpoederde sterren die evenwel voor de aan een sterloze hemel gewende Trevize toch een wonder leken.
Toen zagen ze voor zich nieuwe, heldere sterren, aanvankelijk maar een paar, toen andere die zich vermeerderden en dikker werden en uiteindelijk samensmolten. En vrijwel tegelijk passeerden ze de terminator en vlogen ze de dagzijde in. De zon rees in infernale glorie terwijl de monitor terstond dit felle licht polariseerde.
Trevize zag heus wel dat het een hopeloze zaak was om hier een opening te zoeken naar het bewoonbare gedeelte (zo die bestond) enkel en alleen met blote oog. Daar was deze wereld veel te enorm voor.
Hij keerde zich om en keek naar Blits die naast hem zat. Ze keek helemaal niet naar het scherm, ze hield zelfs haar ogen gesloten. Ze leek eerder in haar stoel in elkaar gezakt dan dat ze zat.
Trevize die zich afvroeg of ze sliep, zei zacht: ‘Heb je al iets bespeurd?’
Blits schudde nauwelijks merkbaar haar hoofd. ‘Nee,’ fluisterde ze. ‘Ik heb alleen iets heel vaags gemerkt. Je moet daar maar naar teruggaan. Weet je welk gebied ik bedoel?’
‘De computer weet het wel.’
Het leek wel het richten op een doel met een vizier: dan weer naar die kant dan die kant om tenslotte tot stilstand te komen. Het bedoelde gebied bevond zich nog ver in de nachtzijde. Maar de Aarde stond tamelijk laag aan de horizon en verleende het maanoppervlak een spookachtig grijs schijnsel tussen de schaduwen. Er viel absoluut niets te ontwaren hoewel het licht in de cockpit was uitgedaan om beter te kunnen zien.
Pelorat keek angstig toe vanuit de deuropening. ‘Hebben we al iets gevonden?’ vroeg hij met een hese fluisterstem.
Trevize stak zijn hand op om hem tot stilte te manen. Hij keek strak naar Blits. Hij wist dat het nog dagen zou duren eer daglicht deze plek bereikte, maar hij wist ook dat licht van welke aard ook niet relevant was als Blits op haar manier naar leven zocht.
Ze zei: ‘Daar is het.’
‘Weet je het zeker?’
‘Ja.’
‘En dat is de enige plek?’
‘De enige die ik gemerkt heb. Zijn we al over elk deel van de maan geweest?’
‘Nee, maar wel over een behoorlijk groot deel.’
‘Nou, dan is dat het enige wat ik gevoeld heb. Het is nu krachtiger alsof het ons heeft opgemerkt en het lijkt niet gevaarlijk. Ik krijg het gevoel dat we welkom zijn.’
‘Weet je dat zeker?’
‘Dat gevoel krijg ik.’
Pelorat vroeg: ‘Kan dat gevoel namaak zijn?’
Blits zei nogal vanuit de hoogte: ‘Namaak had ik gemerkt, laat ik je dat vertellen.’
Trevize mompelde iets over vermetel vertrouwen en zei toen: ‘Wat jij voelt is hoop ik intelligentie.’
‘Ik bespeur een krachtige intelligentie. Hoewel…’ En toen kroop er een vreemde klank in haar stem.
‘Hoewel wat?’
‘Stt. Stoor me niet. Laat me concentreren.’ Het laatste woord was niet meer dan een beweging van haar lippen.
Toen zei ze even verrast als opgetogen: ‘Het is niet menselijk.’
‘Niet menselijk?’ vroeg Trevize die nog veel meer verbaasd was. ‘Hebben we soms weer met robots te maken? Net als op Solaria?’
‘Nee.’ Blits glimlachte. ‘Dit is ook niet helemaal robotisch.’
‘Het is het een of het ander.’
‘Geen van beide.’ En ze lachte nu zelfs. ‘Het is niet menselijk en het lijkt ook niet op de robots die ik tot dusver bespeurd heb.’
Pelorat zei: ‘Dat zou ik graag eens willen zien.’ Hij knikte krachtig met zijn hoofd en zijn ogen stonden bol van opwinding. ‘Het moet iets opwindends zijn. Iets nieuws.’
‘Iets nieuws,’ mompelde Trevize die plotseling opgetogen was. Een flits onverwacht inzicht leek zijn schedel van binnen te verlichten.
Bijna in jubelstemming zakten ze naar het oppervlak van de maan. Ook Fallom had zich nu bij hen gevoegd en omklemde zichzelf in jeugdige overgave alsof ze echt weer terug naar Solaria ging.
Wat Trevize betrof, een laatste restje gezond verstand liet hem weten dat het vreemd was dat Aarde — of wat er ook van Aarde op deze planeet kon zijn — die toch zulke maatregelen had genomen om iedereen buiten te houden, nu zo meewerkte om hen binnen te loodsen. Maar kon het einddoel niet identiek zijn? Was het misschien een kwestie van ‘Als je hen toch niet kunt tegenhouden, laat hen dan komen en maak hen op je gemak af?’ In beide gevallen zou het geheim van Aarde bewaard blijven.
Maar ook die gedachte verdween en verdronk in de golf van vreugde die steeds groter werd naarmate ze dichter bij het oppervlak kwamen. Maar ver daarbuiten, op een geheel ander terrein, klampte hij zich even vast aan die seconde van verlichting die hem bereikt had vlak voordat hun glijvlucht naar de satelliet van Aarde was begonnen.
Hij scheen geen twijfel te hebben over waar het schip naar toe ging. Ze waren nu vlak boven de glooiende heuvels en Trevize, die aan de computer zat, had geen enkele behoefte iets te doen. Het was alsof hij en de computer werden geleid en hij voelde een enorme euforie bij de gedachte dat de verantwoordelijkheid van zijn schouders was afgewenteld.
Ze vlogen nu evenwijdig aan de grond op een klip af die dreigend als een barrière voor hen verrees: een barrière die zacht in het Aardlicht glinsterde en in de lichtbundel van de Verre Ster. De ophanden zijnde botsing deed Trevize niets en het verbaasde hem niet eens dat een stuk van de klip voor hem wegviel en plaats maakte voor een gang die in kunstlicht glansde.
Het schip vloog nu in een kruiptempo kennelijk uit zichzelf en paste precies in de opening … ging binnen … gleed voort… De opening sloot zich achter hen en voor hen opende zich weer een gang. Via die tweede gang arriveerde het schip in een gigantische hal die het uitgeholde binnenste van een berg leek.
Het schip kwam tot stilstand en ze renden allemaal verlangend naar de luchtsluis. Het kwam bij geen van hen op, zelfs niet bij Trevize, om te kijken of de atmosfeer daarbuiten voor hen geschikt was, of dat er eigenlijk wel van een atmosfeer sprake was.
Maar er was lucht. Hij was prettig om in te ademen. Ze keken om zich heen met de verrukking van mensen die eindelijk thuisgekomen zijn en pas na enige tijd zagen ze een man die hen beleefd opwachtte.
Hij was lang en hij keek ernstig. Zijn haar was bronskleurig en kort geknipt. Hij had brede jukbeenderen, zijn ogen stonden helder en hij was net zo gekleed als de figuren in oeroude geschiedenisboeken. Hoewel hij een krachtige indruk maakte, had hij toch iets vermoeids over zich, niet in een mate dat dit zichtbaar was, maar dat zich buitenzintuiglijk uitte.
Fallom reageerde het eerste. Luid fluitend rende ze op de man af, terwijl ze wild met haar armen zwaaide en riep: ‘Jemby! Jemby!’ alsof ze geen lucht kon krijgen.
Geen seconde verminderde ze vaart en toen ze dichtbij was, bukte de man zich en tilde hij haar hoog in de lucht. Ze sloeg haar armen om zijn nek en snikte: ‘Jemby!’
De overigen kwamen wat rustiger naderbij en Trevize zei langzaam en duidelijk (zou deze man Galactisch verstaan?): ‘Neem ons niet kwalijk, meneer. Dit kind heeft haar beschermer verloren en zoekt daar nu wanhopig naar. Hoe zij u uitgekozen heeft, is ons een raadsel, aangezien ze een robot zoekt; een mechanische …’
Toen pas sprak de man. Zijn stem was eerder functioneel dan muzikaal en zijn klank had iets zwak archaïsch, maar hij sprak volmaakt Galactisch.
‘Ik begroet u allen in vriendschap,’ zei hij en hij zag er onmiskenbaar vriendschappelijk uit; hoewel zijn gezicht ernstig bleef. ‘En wat dit kind betreft,’ vervolgde hij, ‘zij ziet scherper dan u denkt, want ik ben een robot. Mijn naam is Daneel Oliwaw.’
Trevize wist absoluut niet meer hoe hij het had. De vreemde euforie waardoor hij zoeven bevangen was had hem verlaten: een euforie die, naar hij nu vermoedde, hem was opgedrongen door deze zogenaamde robot die nu voor hem stond.
Trevize bleef kijken. Zijn thans uiterst gezonde verstand en onberoerde geest hadden geen enkele verklaring voor wat hij nu beleefde. Hij had in verbazing gesproken, in verbazing geconverseerd, nauwelijks begrepen wat hij had gezegd of gehoord, want al die tijd had hij vertwijfeld in het gezicht van deze onmiskenbare mens gezocht naar iets, in houding of gedrag, wat op een robot wees.
Geen wonder, bedacht Trevize, dat Blits iets had gevoeld dat mens noch robot was, maar wat volgens Pelorat ‘iets nieuws’ was. Dat was op zich wel goed, want het had Trevizes gedachten in andere en meer verlichte kanalen geleid, maar zelfs die gedachten waren momenteel even naar de achtergrond gedrongen.
Blits en Fallom waren een eindje gaan lopen om het terrein te verkennen. Dat was Blits’ voorstel geweest, maar Trevize had het gevoel gehad dat zij en Daneel snel een blik van verstandhouding hadden gewisseld. Toen Fallom weigerde en per se wilde blijven bij het wezen dat zij Jemby noemde, was een ernstig woord en een opgeheven vinger van Daneel voldoende geweest om haar meteen weg te laten rennen. Trevize en Pelorat bleven achter.
‘Zij zijn geen Foundationisten, heren,’ zei de robot alsof dat alles verklaarde. ‘De een is Gaia en de ander een Ruimter.’
Trevize bleef zwijgen terwijl ze naar eenvoudige stoelen onder een boom werden gevoerd. Op een gebaar van de robot zetten ze zich neer. En toen ging ook hij zitten in een volmaakte, puurmenselijke beweging. Trevize vroeg: ‘Bent u echt een robot?’
‘Zeer zeker, meneer,’ antwoordde Daneel.
Pelorats gezicht glansde van vreugde. Hij zei: ‘De naam van een robot die Daneel heet komt in de oude legenden voor. Bent u te zijner ere zo genoemd?’
‘Ik ben die robot,’ zei Daneel. ‘Het is geen legende.’
‘O nee,’ zei Pelorat, ‘als u die robot was, dan moet u nu wel duizenden jaren oud zijn.’
‘Twintigduizend jaar,’ zei Daneel rustig.
Daar had Pelorat niets meer op te zeggen. Hij wierp een blik op Trevize die ietwat geërgerd zei: ‘Als u een robot is, dan gebied ik u de waarheid te spreken.’
‘Het is niet nodig om mij te gebieden de waarheid te spreken, ik kan niet anders. U staat daarom voor drie alternatieven, meneer. Of ik ben een mens die tegen u liegt; of ik ben een robot die zo geprogrammeerd is dat hij zelf gelooft dat hij twintigduizend jaar oud is maar het in werkelijkheid niet is; of ik ben een robot die werkelijk twintigduizend jaar oud is. U moet zelf de keuze doen.’
‘Als we verder praten wordt deze kwestie vanzelf opgelost,’ zei Trevize droog. ‘Het is trouwens ook heel moeilijk om aan te nemen dat dit het binnenste van de maan is. Noch het licht…’ Hij keek bij die woorden op, want het licht leek precies een zacht diffuus zonlicht, hoewel er geen zon aan de hemel stond en er trouwens ook geen hemel zichtbaar was, ‘noch de zwaartekracht lijkt hier aannemelijk. Deze wereld dient een oppervlakte-zwaartekracht te hebben van nog geen 0,2 G.’
‘De normale zwaartekracht aan de oppervlakte bedraagt precies 0,16 G. Hij wordt evenwel opgebouwd uit dezelfde krachten die u en uw schip de gewaarwordingen van een normale zwaartekracht geven, zelfs als u in vrije val bent of accelereert. Andere energiebehoeften, waaronder licht, worden ook gravitisch opgewekt, hoewel we wanneer dat uitkomt ook zonne-energie gebruiken. Al de grondstoffen die we nodig hebben worden door de maanbodem verstrekt, met uitzondering van de lichte elementen: waterstof, koolzuurgas en stikstof, waar de maan niet over beschikt. We verkrijgen die door af en toe een passerende komeet te vangen. Een zo’n vangst is meer dan voldoende om een eeuw lang aan al onze behoeften te voldoen.’
‘Ik begrijp dat Aarde voor u nutteloos is als bron van grondstoffen?’
‘Dat is helaas zo. Onze positronische breinen zijn even gevoelig voor radioactiviteit als menselijke proteïne.’
‘U gebruikt de meervoudsvorm. En dit gebouw hier lijkt ons ruim, mooi en groots opgezet, althans van buiten bezien. Zijn er dan andere wezens op de maan? Mensen? Robots?’
‘Inderdaad, meneer. We hebben hier op de maan een volledige ecologie en een kolossale, complexe holte waarbinnen die ecologie zich kan handhaven. De intelligente wezens zijn echter robots en lijken min of meer op mij. Maar u zult er geen een van zien. Wat dit huis betreft, dit wordt uitsluitend door mezelf gebruikt en deze vertrekken zijn een exacte kopie van waar ik twintigduizend jaar geleden in leefde.’
‘En u herinnert zich nog alle details?’
‘Volmaakt, meneer. Ik ben gefabriceerd op Aurora en heb daar ook een poos bestaan — hoe kort lijkt me die tijd nu toe.’
‘Die planeet met de …’ Trevize zweeg.
‘Inderdaad meneer, met de honden.’
‘Daar weet u dus van?’
‘Inderdaad.’
‘Hoe bent u dan hier verzeild geraakt?’
‘Ik ben hier al sedert het begin van de kolonisatie van de Galaxis om te verhinderen dat Aarde radioactief werd. Ik had nog een robot bij me, Giskard geheten, die geesten kon aftasten en beïnvloeden.’
‘Zoals Blits?’
‘Inderdaad, meneer. Wij hebben echter deels gefaald en Giskard hield op met bestaan. Voor hij zich afscheidde maakte hij het voor mij mogelijk om zijn talent te bezitten en kreeg ik alleen de zorg voor de Galaxis; inzonderlijk Aarde.’
‘Waarom speciaal Aarde?’
‘Deels vanwege een man, Elijah Baley genaamd, een Aardbewoner.’
Opgewonden riep Pelorat: ‘Dat is die cultuurheld waar ik het een poos geleden over had, Golan.’
‘Een cultuurheld, meneer?’
‘Wat Dr. Pelorat bedoelt,’ zei Trevize, ‘is dat dat iemand is geweest aan wie veel is toegeschreven en die een amalgaan geweest kan zijn van vele werkelijk historische figuren. Maar hij kan ook volledig verzonnen zijn.’
Daneel dacht hier even over na. Toen zei hij, doodkalm: ‘Dat is niet zo, heren. Elijah Baley was een mens van vlees en bloed en er is er maar één van geweest. Ik weet niet wat uw legenden over hem vertellen, maar zonder hem was de Galaxis vermoedelijk niet eens gekoloniseerd. Te zijner ere heb ik mijn best gedaan om van Aarde te redden wat ik kon. Mijn mede-robots werden over de Galaxis uitgezet om hier en daar bepaalde personen te beïnvloeden. Zo slaagde ik erin om een begin te maken met de recycling van de bodem van Aarde. Een tweede poging, veel later, was het begin van een wereld naar Aards model rond Alpha Centauri. In geen van beide gevallen heb ik veel succes geboekt. Ik heb nooit de menselijke geest helemaal naar wens kunnen aanpassen, want altijd was daar de vrees dat ik de aangepaste mensen kwaad zou berokkenen. Ik was gebonden aan — en dat ben ik nog steeds — de Wetten van de Robotica.’
‘Ja?’
Ook een wezen zonder de mentale krachten van Daneel zou onzekerheid in die ene lettergreep bespeurd hebben.
‘De Eerste Wet,’ zei hij, ‘luidt aldus: “Een robot mag geen menselijk wezen kwaad toebrengen of, door zich afzijdig te houden, toelaten dat een menselijk wezen kwaad overkomt.” De Tweede Wet: “Een robot moet de bevelen van mensen opvolgen, behalve als zo’n bevel in strijd is met de Eerste Wet.” En de Derde Wet luidt: “Een robot moet zichzelf beschermen tenzij dit in strijd is met de Eerste of de Tweede Wet.” Ik geef u deze wetten uiteraard in de benadering van spreektaal. In werkelijkheid zijn het complexe, mathematische configuraties van onze positronische hersenen.’
‘En is het moeilijk met die Wetten om te gaan?’
‘Ik moet wel, meneer. De Eerste Wet is een absolute die bijna het grootste deel van mijn mentale talenten blokkeert. Als ik met de Galaxis bezig ben, is het niet waarschijnlijk om ervan uit te gaan dat een daad mijnerzijds volstrekt geen kwaad aan de mens toebrengt. Er zullen altijd wel mensen zijn, wellicht velen, die daardoor zullen lijden. Een robot moet derhalve de weg van het minst mogelijke kwaad bewandelen. Toch zijn de resterende mogelijkheden dermate complex dat zulk een beslissing veel tijd vergt en bovendien kan ik er nooit helemaal zeker van zijn dat ik geen kwaad berokken.’
‘Dat begrijp ik,’ zei Trevize.
‘In de gehele Galactische historie,’ vervolgde Daneel, ‘heb ik gepoogd om de ergste calamiteiten in de Galaxis te voorkomen. Soms ben ik daar min of meer in geslaagd, maar als u uw Galactische geschiedenis erop naslaat, zult u ook wel zien dat ik niet vaak geslaagd ben of slechts zeer ten dele.’
‘Ook dat is me bekend,’ zei Trevize met een zuur glimlachje.
‘Net voor Giskards verscheiden ontwikkelde hij een robotische wet die zelfs prioriteit had op de eerste. Wij noemen dat de “Nulde Wet” omdat we geen betere naam konden bedenken. Die Nulde Wet luidt: “Een robot mag de mensheid geen schade toebrengen, of, door zich afzijdig te houden, toelaten dat de mensheid kwaad overkomt.” Dit brengt automatisch met zich mede dat de Eerste Wet aangepast moest worden: “Een robot mag geen menselijk wezen schade toebrengen, of, door zich afzijdig te houden, toelaten dat een mens kwaad overkomt, tenzij waar dit in strijd is met de Nulde Wet.” En dezelfde wijzigingen moesten we in de Tweede en de Derde Wet maken.’
Trevize fronste zijn voorhoofd. ‘Hebt u al vastgesteld wat wel of niet schadelijk voor de mensheid in zijn geheel is?’
‘Precies, meneer,’ zei Daneel. ‘In theorie is de Nulde Wet de oplossing voor onze problemen, maar in praktijk kunnen wij nimmer beslissen. Een menselijk wezen is een concreet object. Schade aan een persoon kan vastgesteld worden. Maar de mensheid is een abstractie. Wat doen we daar nu aan?’
‘Ik zou het niet weten,’ zei Trevize.
‘Wacht even,’ zei Pelorat. ‘Je zou de ganse mensheid in een enkel organisme kunnen omzetten: Gaia.’
‘En dat heb ik geprobeerd, meneer. Ik heb Gaia geconstrueerd. Zo de mensheid tot een enkel organisme is te maken, is het daarmee ook een concreet object en kunnen wij daar iets mee doen. Maar het was niet zo gemakkelijk als ik had gedacht om een superorganisme te vormen. Op de eerste plaats kon dat alleen gebeuren als menselijke wezens het superorganisme hoger aansloegen dan hun eigen identiteit en ik moest een geest-mal hiervoor ontwerpen waarin dit mogelijk werd. Pas na zeer lange tijd dacht ik aan de Robotische Wetten.’
‘Aha, dus de Gaianen zijn inderdaad robots. Dat heb ik altijd al gedacht.’
‘Maar in dit geval bent u toch abuis, meneer. Het zijn menselijke wezens, maar hun breinen zijn grondig doordrenkt van het equivalent van de Wetten van de Robotica. Zij moeten het leven heel hoog aanslaan, echt heel hoog aanslaan. En zelfs toen dat gebeurd was, bleef er nog een ernstige fout over. Een superorganisme dat louter uit menselijke wezens bestaat is onstabiel. Zoiets is niet op te zetten. Er moesten andere diersoorten bijkomen, en vervolgens planten, en tenslotte de anorganische wereld. Het kleinste superorganisme dat waarlijk stabiel is, is een gehele planeet, een planeet zo groot en complex dat zij een stabiele ecologie kan hebben. Pas na zeer lange tijd drong dit tot ons door. Pas in deze eeuw is Gaia ten volle geconstrueerd en is het tijd geworden om stappen te ondernemen tot een Galaxia. Maar ook dit zal een zeer lange tijd vergen. Wellicht niet zo lang als de reeds afgelegde weg, want nu kennen we de regels.’
‘En mij heb je nodig, Daneel, om die uiteindelijke beslissing te nemen.’
‘Inderdaad, meneer. De Wetten van de Robotica staan mij noch Gaia toe om die beslissing te nemen met het risico dat de mensheid kwaad overkomt. Vijf eeuwen geleden werd het me duidelijk dat ik nooit alle problemen kon oplossen die met de stichting van Gaia gepaard zouden gaan. Ik koos daarom de op een na beste oplossing en heb toen een en ander bijgedragen tot de wetenschap van de psychohistorie.’
‘Dat had ik kunnen raden,’ mompelde Trevize. ‘Weet je, Daneel, ik ga langzamerhand geloven dat je echt twintigduizend jaar oud bent.’
‘Dank u zeer, meneer.’
Pelorat zei: ‘Wacht even. Ik bedenk opeens iets. Ben jij soms ook deel van Gaia, Daneel? Wist je op die wijze van die honden op Aurora? Via Blits?’
Daneel zei: ‘In zekere zin hebt u enigszins gelijk. Ik ben echter met Gaia geassocieerd, ik maak er geen deel van uit.’
Trevizes wenkbrauwen schoten omhoog. ‘Dat doet me aan Comporellen denken, de eerste wereld die we na ons vertrek uit Gaia bezochten. Die houdt ook bij hoog en bij laag vol geen deel van de Foundation te zijn, maar slechts daarmee geassocieerd te zijn.’
Daneel knikte langzaam. ‘Die analogie is van toepassing, meneer. Als geassocieerde van Gaia kan ik toegang verkrijgen tot wat Gaia beleeft, bijvoorbeeld in de persoon van de vrouw Blits. Maar Gaia daarentegen kan zich niet bewust worden van wat er in mij omgaat. Op die manier behoud ik mijn vrijheid van handelen. Die vrijheid van handelen is noodzakelijk totdat Galaxia stevig gegrondvest is.’
Trevize keek de robot enkele ogenblikken strak aan. Toen zei hij: ‘En heb je ook van je gewaarwordingen via Blits gebruik gemaakt om onze gebeurtenissen dermate te moduleren dat ze uiteindelijk goed in je kraam te pas kwamen?’
Daneel zuchtte merkwaardig menselijk. ‘Ik kon niet meer doen, meneer. De Wetten van de Robotica hebben me altijd weerhouden. Toch heb ik de last van Blits’ geest enigermate verlicht, en iets van de verantwoordelijkheid op me genomen, opdat ze wat afstandelijker die wolven op Aurora en die Ruimter op Solaria in toom kon houden. Met minder schade voor zichzelf. Tevens heb ik de vrouw op Comporellen en die op Nieuwe Aarde via Blits beïnvloed, opdat zij u gunstig gestemd zouden zijn. En aldus hebt u uw reis kunnen vervolgen.’
Trevize zei met een trieste glimlach: ‘Ik had kunnen weten dat dat niet mijn prestatie was.’
Daneel kon deze zelfspot echter niet ondersteunen. ‘Integendeel. meneer.’ zei hij. ‘U hebt er persoonlijk aanzienlijk toe bijgedragen. Van meet af aan hadden die twee vrouwen een oogje op u. Ik heb alleen de al aanwezige impuls versterkt, en dit alles kon ik me permitteren zonder in conflict met de Wetten te komen. Juist door die beperkingen — alsmede door andere redenen — heb ik u hier slechts met de grootste moeite naar toe kunnen krijgen en dan nog indirect. Diverse keren leek het erop dat ik u zou verliezen.’
‘En nu ben ik hier,’ zei Trevize. ‘En wat wil je nu van me? Dat ik mijn beslissing ten gunste van Galaxia onderstreep?’
Daneels gezicht dat al die tijd uitdrukkingsloos was, leek nu iets wanhopigs te krijgen. ‘Nee meneer. Die beslissing alleen is niet voldoende. Ik heb u zo goed en zo kwaad ik in mijn huidige conditie kon, hiernaar toe gehaald voor iets dat veel urgenter is. Ik ben stervende.’
Misschien was het de zakelijke manier waarop Daneel dit zei; of misschien leek de dood na een leven van twintigduizend jaar niet zo’n grote tragedie meer, maar hoe dan ook, Trevize voelde geen zier medeleven.
‘Sterven? Kan een machine sterven?’
‘Ik kan ophouden te bestaan, meneer. U mag het noemen zoals u wilt. Ik ben oud. Geen enkel intelligent wezen in de Galaxis dat al leefde toen ik bewustzijn verwierf, is heden nog in leven; niets organisch, niets robotisch. Mijzelf ontbreekt het aan continuïteit.’
‘Hoezo?’
‘Er is geen fysiek deel van mijn lichaam, meneer, dat nooit vervangen is; niet een keer, maar talloze keren. Zelfs mijn positronisch brein is al vijf maal vernieuwd. Elke keer werd de inhoud van mijn vroegere brein tot de laatste positron op het nieuwe geëtst. Elke keer had dat nieuwe brein een grotere capaciteit en was het complexer dan de voorganger, opdat er ruimte was voor meer geheugen en voor een snellere beslissings- en dadenkracht. Maar . . .’
‘Maar?’
‘Hoe geavanceerder en complexer mijn brein werd, des te onstabieler werd het en het ging steeds sneller achteruit. Mijn huidige brein is honderdduizend keer zo gevoelig als het eerste en bezit tien miljoen maal diens capaciteit. Maar mijn eerste brein hield het ruim tienduizend jaar uit, het huidige is pas zeshonderd jaar en onmiskenbaar seniel aan het worden. Het brein is nu totaal gevuld met twintigduizend jaar van herinneringen. Ik kan me elk detail van die tijd volmaakt herinneren. Ik bespeur nu al dat ik veel trager dan vroeger tot een beslissing kom en nog veel sneller gaat mijn vermogen achteruit om over de hyperruimte heen geesten te manipuleren. Bovendien kan ik geen zesde brein meer ontwerpen. Verdere miniaturisatie stuit tegen de lege muur van het onzekerheidsprincipe en een vergroting van de complexheid zal tot vrijwel ogenblikkelijk verval leiden.’
Pelorat leek ten einde raad. ‘Maar Daneel, Gaia kan het toch zonder jou verder afmaken. Trevize heeft voor Galaxia gekozen en dus …’
‘Maar dit proces heeft te lang geduurd, meneer,’ zei Daneel zoals altijd emotieloos. ‘Ik heb eerst moeten wachten tot Gaia geheel ontwikkeld was en er waren talloze onverwachte obstakels. Tegen de tijd dat er een menselijk wezen was gevonden, mijnheer Trevize — die de belangrijke beslissing kon nemen, was het al te laat. Geloof maar niet dat ik geen stappen heb ondernomen om mijn levensduur te verlengen. Ik heb mijn activiteiten bij stukjes en beetjes gereduceerd om mezelf voor noodgevallen te sparen. Toen ik niet langer meer op actieve maatregelen kon vertrouwen die de Aarde/Maan verborgen moesten houden, ging ik op passieve methoden over. Door de jaren heen heb ik de humanoïde robots die bij mij in dienst waren, een voor een naar huis geroepen. Hun laatste taak was alle referenties aan Aarde in de planetaire archieven te verwijderen. En zonder mij en mijn mederobots op volle sterkte, heeft Gaia niet het gereedschap, om binnen een bepaalde tijd Galaxia te vormen.’
‘En dat wist je al toen ik mijn beslissing nam?’ vroeg Trevize.
‘Geruime tijd daarvoor, meneer,’ zei Daneel. ‘Gaia heeft het natuurlijk nooit geweten.’
‘Maar wat is dan de zin van deze komedie geweest?’ vroeg Trevize woedend. ‘Wat voor nut heeft het gehad? Na mijn beslissing heb ik de Galaxis afgestruind, op zoek naar Aarde en naar wat ik dacht het geheim, niet wetende dat jij dat geheim was, en dat allemaal om mijn beslissing bevestigd te krijgen. Ik weet nu dat Galaxia absoluut essentieel is, maar het lijkt allemaal voor niets geweest. Waarom heb je Galaxis niet met rust kunnen laten, en mij?’
Daneel zei: ‘Omdat ik, meneer, een vermoedelijke uitweg gevonden heb. Het is niet praktisch meer om mijn positronisch brein door een ander te vervangen. Ik moet het met dat van een mens versmelten: een menselijk brein dat niet gehinderd wordt door de Drie Wetten. Niet alleen krijgt mijn brein dan een uitbreiding van zijn capaciteit, maar ik krijg er ook totaal nieuwe capaciteiten mee. En daarom heb ik u hier gebracht.’
Trevize keek ontzet. ‘Bedoel je dat je een menselijk brein in het jouwe wil zetten? Dat dat menselijke brein zijn individualiteit opgeeft zodat jij een twee-breinig Gaia krijgt?’
‘Inderdaad, meneer. Dit zou me niet onsterfelijk maken, maar ik zou zo lang in leven kunnen blijven tot Galaxia gesticht is.’
‘En daarvoor heb je mij hiernaar toe gehaald? Jij wilt mijn onafhankelijkheid van die Drie Wetten en mijn oordeel, en dat voor de prijs van mijn individualiteit? Nee!’
Daneel zei: ‘Nog geen minuut geleden zei u dat Galaxia essentieel voor het menselijk welzijn was.’
‘En al is dat zo, dan nog zou dat heel lang duren en ik wil graag mijn leven lang een individu blijven. Maar, aan de andere kant, als Galaxia snel tot stand komt, betekent dit een Galactisch verlies aan individualiteit. En mijn eigen verlies zou deel van een onvergelijkelijk veel groter verlies zijn. Ik peins er echter niet over om mijn individualiteit op te geven terwijl de rest van de Galaxis die mag behouden.’
Daneel zei: ‘Het is dan zoals ik had vermoed. Uw brein zou niet goed met dat van mij samensmelten en het zou hoe dan ook een groter nut hebben als het zijn onafhankelijk vermogen om juist te oordelen behield.’
‘Wanneer ben je van gedachten veranderd? Jij zei toch net dat je mij hiernaar toe hebt gebracht voor een samensmelting van breinen?’
‘Dat is ook zo. En slechts door mijn deerlijk verminderde vermogens aan te spreken is me dat gelukt. Maar toen ik zei, “Daarvoor heb ik u hier gebracht” heb ik bewust het woord “u” gebruikt. En ik herinner u eraan dat dat woord “u” in het Standaard Galactisch evenzogoed enkelvoudig als meervoudig gebruikt kan worden. Ik refereer aan u allen.’
Pelorat verstijfde in zijn stoel. ‘O ja? Vertel eens, Daneel, beschikt een menselijk brein dat met het jouwe versmelt ook over al jouw herinneringen? Al die twintigduizend jaren, terug tot in de tijden van de legenden?’
‘Zeer zeker, meneer.’
Pelorat haalde diep adem. ‘Dat zou de vervulling van mijn levenstaak zijn en dat is iets waar ik gaarne mijn individualiteit voor opgeef. Schenk mij alsjeblieft het privilege dat ik je brein mag delen.’
Trevize vroeg fluisterend: ‘En Blits? Hoe zit het met haar?’
Pelorat aarzelde hooguit een seconde. ‘Blits zal het begrijpen,’ zei hij. ‘En op de lange duur is ze beter af zonder mij.’
Daneel schudde zijn hoofd. ‘Uw aanbod, Dr. Pelorat, is bijzonder genereus, maar ik kan het niet aanvaarden. Uw brein is al oud en het kan nog hooguit twee of drie decaden meegaan, zelfs als het bij het mijne is gevoegd. Ik heb iets anders nodig. Daar!’ Hij wees en zei: ‘Ik heb haar teruggeroepen.’
Blits kwam veerkrachtig en met een gelukzalige uitdrukking op hen af.
Pelorat kwam met een schok uit zijn stoel. ‘Blits! O nee!’
‘Wees niet bang, Dr. Pelorat,’ zei Daneel. ‘Ik kan Blits niet gebruiken. Dat zou mij met Gaia verenigen en ik moet onafhankelijk van Gaia blijven, zoals ik al heb uitgelegd.’
‘Maar in dat geval?’ vroeg Pelorat. ‘Wie…’
En Trevize, kijkend naar de tengere gedaante die achter Blits aanrende, zei: ‘De robot heeft al die tijd Fallom gewild, Janov.’
Blits kwam stralend terug, kennelijk bijzonder gelukkig.
‘We konden niet verder komen dan de grens van dit gebied,’ zei ze, ‘en het deed me sterk aan Solaria denken. Fallom is er natuurlijk van overtuigd dat dit Solaria is. Ik heb haar gevraagd of ze niet vond dat Daneel een heel ander uiterlijk had dan Jemby — Jemby was per slot metalig — en Fallom zei: “Nee, niet echt”, maar wat ze daarmee bedoeld heeft is me niet duidelijk.’
Ze keek naar Fallom die een tiental meters verder op haar fluit speelde voor een ernstige Daneel wiens hoofd op de maat knikte. Het geluid bereikte hen ijl, helder en prachtig.
‘Wisten jullie dat ze die fluit had meegenomen toen we uit het schip stapten?’ vroeg Blits. ‘Ik denk dat ze voorlopig niet van Daneel is weg te slaan.’
Het antwoord op die opmerking was een geladen stilte en Blits keek angstig naar de twee mannen. ‘Wat is er aan de hand?’
Trevize gebaarde hulpeloos naar Pelorat. Knap jij het maar op, leek dat gebaar te zeggen.
Pelorat schraapte zijn keel en zei: ‘Ik denk eigenlijk, Blits, dat Fallom voortaan bij Daneel zal blijven.’
‘O ja?’ Blits fronste haar voorhoofd en maakte een beweging alsof zij op Daneel wilde afstappen, maar Pelorat pakte haar bij de arm. ‘Blits, dat zou ik niet doen. Hij is nu al machtiger dan Gaia en Fallom moet bij hem blijven, wil Galaxia mogelijk zijn. Ik zal het je uitleggen, en Golan, help me alsjeblieft als ik iets niet goed zeg.’
Blits luisterde naar de verklaring en haar gezicht betrok hoe langer hoe meer tot ze pure wanhoop uitstraalde.
In een poging koele logica naar voren te brengen, zei Trevize: ‘Zo is het, Blits. Dat kind is een Ruimter en Daneel is ontworpen en gemaakt door de Ruimters. Het kind is door een robot opgevoed en heeft niets anders gekend op een landgoed dat even groot is als dit hier. Het kind heeft transductie-vermogens die Daneel nodig heeft en ze zal wel een eeuw of drie, vier leven, en die tijd is minstens nodig om Galaxia op te bouwen.’
Met rood gezicht en vochtige ogen riep Blits uit: ‘Die robot heeft ons natuurlijk zo gemanoeuvreerd dat we wel op Solaria moesten landen om een kind op te pikken voor zijn doel.’
Trevize zei onverschillig: ‘Of hij heeft gewoon gebruik van de situatie gemaakt. Ik geloof niet dat hij nu nog zo sterk is dat hij op die afstand van ons marionetten kon maken.’
‘Nee, hij heeft het precies uitgekiend. Hij zorgde er eerst voor dat ik me sterk tot het kind aangetrokken zou voelen en dat ik haar mee zou nemen, dat ik haar niet achter kon laten omdat ze anders vermoord zou worden. Hij wist dat ik haar zelfs tegen jou zou beschermen toen jij telkens liet blijken dat je haar helemaal niet zag zitten.’
Trevize zei: ‘Misschien is het jouw Gaiaanse ethiek geweest die door Daneel een beetje versterkt is. Maar je hebt geen keuze, Blits. Stel dat je er inderdaad met Fallom vandoor kunt gaan. Waar kun je haar brengen waar ze even gelukkig is als hier? Wil je haar soms weer op Solaria neerzetten waar ze meedogenloos wordt afgemaakt? Of naar de een of andere overbevolkte planeet waar ze ziek wordt en sterft? Of naar Gaia, waar ze haar hele leven om Jemby zal treuren? Moet ze soms mee op een eindeloze reis door de Galaxis en van elke wereld die ze tegenkomt hopen dat die Solaria is? En vind jij een vervanger waarmee Daneel zijn Galaxia kan maken?’
Blits’ verdriet was te groot voor woorden.
Pelorat stak timide zijn hand naar haar uit. ‘Ik heb aan Daneel aangeboden dat hij zijn brein met het mijne zou verenigen. Hij wilde daar niet aan omdat ik volgens hem te oud was. Ik had het graag gedaan, al was het alleen maar dat jij Fallom zou kunnen behouden.’
Blits pakte zijn hand en kuste die. ‘Dank je, Pel, maar die prijs zou te hoog geweest zijn, zelfs voor Fallom.’ Ze haalde diep adem en probeerde te glimlachen. ‘Misschien is er thuis, op Gaia, ruimte voor een kind, en dan zal dit naar Fallom genoemd worden.’
Daneel moest geweten hebben dat de discussie afgelopen was, want hij kwam naderbij met Fallom huppelend aan zijn zijde.
Het kind begon te rennen en was als eerste bij hen. Ze zei tegen Blits: ‘Bedankt, Blits, dat je me weer thuis naar Jemby hebt gebracht en dat je op het schip zo goed voor me gezorgd hebt. Ik zal je nooit vergeten.’ En ze wierp zich in Blits’ armen en de twee hielden elkaar stevig vast.
‘Ik hoop dat je altijd gelukkig zult zijn,’ zei Blits. ‘Ik zal jou ook nooit vergeten, Fallom mijn liefje,’ en ze liet het kind met tegenzin los.
Fallom wendde zich tot Pelorat en zei: ‘Ook jij bedankt, Pel, dat je me je boekfilms hebt laten lezen.’ Zonder een woord en na een nauwelijks merkbare aarzeling stak ze haar kleine meisjeshand naar Trevize uit die hem even aannam.
‘Veel geluk, Fallom,’ mompelde hij.
Daneel zei: ‘Ik dank u allen, heren, mevrouw, voor wat u gedaan hebt, ieder op uw eigen wijze. U bent nu vrij om te gaan, uw zoektocht is afgelopen. En wat mijn eigen werk betreft, ook dat zal spoedig gereed zijn, en deze keer is succes verzekerd.’
Maar Blits zei: ‘Wacht even, we zijn nog niet klaar. We weten nog steeds niet of Trevize van mening is dat de juiste toekomst voor de mensheid Galaxia is, en niet een kolossaal conglomeraat van Geïsoleerden.’
Daneel zei: ‘Dat heeft hij al een poos geleden duidelijk gemaakt, mevrouw. Hij heeft voor Galaxia gekozen.’
Blits’ lippen persten zich op elkaar. ‘Ik hoor het liever uit zijn mond. Wat zal het zijn, Trevize?’
Trevize zei kalm: ‘Wat wil je, Blits? Als ik tegen Galaxia stem, krijg je Fallom misschien terug.’
Blits zei: ‘Ik ben Gaia. Ik moet je beslissing vernemen en de reden daarvoor, ter wille van de waarheid en nergens anders om.’
Daneel zei: ‘Vertel het haar, meneer. Uw geest is onaangetast, zoals Gaia weet.’
En Trevize zei: ‘De beslissing is voor Galaxia. Op dat punt bestaat er bij mij geen enkele twijfel meer.’
Blits bleef roerloos gedurende de tijd die men nodig heeft om tot vijftig te tellen, alsof ze alle informatie naar alle delen van Gaia wilde overseinen. Toen vroeg ze: ‘Waarom?’
Trevize zei: ‘Luister naar mij. Van meet af aan wist ik dat er twee mogelijke toekomsten voor de mensheid waren: Galaxia, of anders het Tweede Imperium van Seldons Plan. En het kwam mij voor dat beide toekomsten elkaar uitsloten. Wij konden geen Galaxia hebben tenzij om de een of andere reden Seldons Plan een fundamentele fout bevatte.
Helaas wist ik niets van Seldons Plan op de twee axioma’s na: dat het ten eerste een voldoende grote hoeveelheid mensen moet omvatten om statistisch te kunnen fungeren als een groep individuelen die willekeurig op elkaar reageerden, en ten tweede dat de mensheid geen voorkennis van de psycho-historische conclusies mocht hebben, voordat de resultaten bereikt waren.
Aangezien ik al ten gunste van Galaxia had gekozen, voelde ik in mijn onderbewustzijn dat Seldons Plan fouten moest bevatten. En die fouten konden alleen in de axioma’s huizen, want dat was alles wat ik van het plan wist. Toch kon ik geen enkele fout aan die axioma’s ontdekken. Vervolgens deed ik mijn best om Aarde te vinden, en was ik er vast van overtuigd dat Aarde niet zomaar zo goed verborgen kon zijn. Ik moest erachter komen waarom dat zo was.
Ik had geen enkele reden om zeker te weten dat de oplossing mij op Aarde zou bereiken, maar ik was wanhopig en kon nergens anders aan denken. En misschien ben ik mede opgejaagd door Daneels verlangen een Solariaans kind te vinden.
Hoe dan ook, uiteindelijk bereikten we Aarde en toen de Maan, waar Blits Daneels geest voelde die hij natuurlijk bewust naar haar had uitgestoken. Ze beschreef die geest als iets dat menselijk noch helemaal robotisch was. Achteraf bekeken is dat logisch, want Daneels geest was veel verder ontwikkeld dan die van welke andere robot ook en hij kon niet als een gewone robot aangemerkt worden. Maar menselijk was hij bepaald ook niet. Pelorat noemde het “iets nieuws” en dat inspireerde mij tot een geheel nieuwe gedachte.
Net als heel lang geleden toen Daneel en zijn collega een vierde robotische wet uitwerkten die fundamenteler dan de overige drie was, zag ik plotseling een derde axioma van de psychohistorie dat nog nooit door iemand vermeld was.
Die is als volgt. De twee bekende axioma’s hebben op menselijke wezens betrekking. Ze gaan van het onuitgesproken axioma uit dat mensen de enige echte intelligente wezens zijn en derhalve de enige organismen wier handelingen significant zijn voor de ontwikkeling van de maatschappij en de geschiedenis. Dat is het ongezegde axioma: er is maar één intelligente soort in de hele Galaxis en dat is homo sapiens. Als er iets geheel nieuws kwam, andere intelligenties, totaal anders dan de onze, dan kon hun gedrag niet accuraat gevat worden in de wiskunde van de psychohistorie en had Seldons Plan geen betekenis. Ben ik duidelijk?’
Trevize beefde bijna van intens verlangen om zich duidelijk te maken. ‘Begrijpen jullie dat?’ herhaalde hij.
Pelorat zei: ‘Jawel, ouwe makker, maar als de advocaat van de duivel…’
‘Ja, ja, ga je gang.’
‘Moet ik zeggen dat de mens werkelijk de enige intelligentie in de Galaxis is?’
‘Robots?’ vroeg Blits. ‘Gaia?’
Pelorat dacht daar even over na en zei toen aarzelend: ‘Robots hebben geen rol van betekenis in de geschiedenis van de mens gespeeld sinds de verdwijning van de Ruimters. Gaia speelt pas sinds heel kort een belangrijke rol. Robots zijn een schepping van de mens en Gaia is een schepping van robots. En zowel robots als Gaia, hebben in zoverre zij aan de Drie Wetten gebonden zijn, geen andere keus dan zich aan de menselijke wil over te geven. Ondanks de twintigduizend jaar die Daneel gezwoegd heeft en de lange ontwikkeling van Gaia, kon een enkel woord van Golan Trevize, een menselijk wezen, een einde maken aan zowel die ontwikkeling, als aan dat gezwoeg. Daaruit concludeer ik dat de mensheid de enige significante intelligente soort is in de Galaxis, en psychohistorie blijft daarom recht overeind.’
‘De enige vorm van intelligentie in de Galaxis,’ herhaalde Trevize langzaam. ‘Daar ben ik het mee eens. Maar we spreken zo vaak over de Galaxis dat we ons bijna niet meer kunnen indenken dat dit niet alles is. De Galaxis, onze Melkweg, is het Universum niet. Er zijn nog andere Melkwegen.’’
Pelorat en Blits werden onrustig. Daneel luisterde met ernstige minzaamheid toe en zijn hand streelde langzaam Falloms haar.
Trevize zei: ‘Luister nog een keer. Vlak achter de Galaxis bevindt zich de Magellaanse Wolk waar nog nooit een menselijk schip is geweest. En daarachter zijn weer kleine melkwegen en niet zo erg ver weg is de gigantische Andromeda Melkweg, die groter is dan onze Galaxis. En dan zijn er nog miljarden andere melkwegen.
Onze eigen Galaxis heeft maar één soort opgeleverd met een intelligentie die voldoende groot is om een technologische maatschappij te bouwen, maar wat weten wij van de andere melkwegen? Die van ons is misschien een uitzondering. In sommige van die andere — misschien wel in allemaal — kunnen zich talloze elkaar bestrijdende intelligenties bevinden die voor ons onbegrijpelijk zijn. Misschien worden ze momenteel beziggehouden door hun onderlinge gekrakeel. Maar wat gebeurt er als in een Galaxis één soort de overhand krijgt en als die het in zijn hoofd krijgt om naar andere melkwegen te gaan.
Hyperruimtelijk gesproken is de Galaxis een punt; en dat is ook het hele Universum. We hebben nog geen andere Galaxis opgezocht en voor zover wij weten hebben wij nog nooit bezoek gehad van een andere intelligentie van buiten de Galaxis. Maar aan die situatie kan op een dag een einde komen. En als die invasie komt, zien ze gegarandeerd mensen in strijd met andere mensen. Wij hebben zolang alleen maar elkaar te bevechten gehad dat wij een dergelijke familieruzie de gewoonste zaak van de wereld vinden. Een indringer die ons aldus verdeeld aantreft, zal ons overheersen, zal ons vernietigen. De enige afdoende verdediging is Galaxia dat niet tegen zichzelf opgezet kan worden en dat met maximaal vermogen een indringer kan weren.’
Blits zei: ‘Je hebt een angstaanjagend beeld geschetst. Hebben we nog wel tijd om Galaxia te vormen?’
Trevize keek op alsof hij door de dikke buitenlaag van maangesteente wilde kijken, de ruimte in; alsof hij zich wilde dwingen om die verre melkwegen te zien die traag door de onvoorstelbare grootheid van de ruimte wentelden.
Hij zei: ‘In de hele menselijke geschiedenis heeft geen andere intelligentie zich aan ons kenbaar gemaakt, naar wij weten. Dit hoeft nog maar een paar eeuwen te duren, wellicht niet meer dan een tienduizendste van de tijd dat de menselijke beschaving al heeft bestaan. En dan zullen we veilig zijn. Per slot,’ en hier voelde Trevize plotseling onzekerheid knagen, maar hij zette deze gedachte terstond van zich af, ‘is het ook weer niet zo dat de vijand al in ons midden verkeert.’
En hij keek niet omlaag naar de peinzende ogen van Fallom — hermafrodiet, transductief, anders — die met een onpeilbare blik op hem rustten.