123430.fb2
‘Ben je klaar, Janov?’ vroeg Trevize.
Pelorat keek op van het boek dat hij via het beeldscherm las en zei: ‘Je bedoelt voor de Sprong, makker?’
‘Ja, voor de Sprong door de hyper-ruimte.’
Pelorat slikte. ‘Je bent er dus volstrekt zeker van dat we er geen hinder van zullen hebben ? Ik weet dat het kinderachtig is bang te zijn, maar de gedachte dat mijn lichaam wordt omgezet in onstoffelijke snelle deeltjes die door niemand ooit zijn gezien of ontdekt…’
‘Kom op, Janov, het werkt prima. Op mijn woord! De Sprong is al tweeëntwintigduizend jaar in gebruik, zoals jij me zelf hebt verteld, en ik heb nog nooit iets gehoord van een ongeluk in de hyper-ruimte. Misschien dat we na de hyper-ruimte terechtkomen in een minder geslaagd buurtje, maar het ongeluk zal dan plaatsvinden in de ruimte — en niet tijdens onze omzetting in snelle deeltjes.’
‘Dat lijkt mij een schrale troost.’
‘We zullen uitstekend terechtkomen, geloof mij. Eerlijk gezegd heb ik erover gedacht het maar te doen zonder het jou te vertellen. Dan zou je het niet eens gemerkt hebben. Maar alles overwegende leek het mij verstandiger je de ervaring bewust te laten meemaken. Dan kun je constateren dat het allemaal probleemloos verloopt en hoef je er voortaan nooit meer drukte om te maken.’
‘Wel…’ zei Pelorat twijfelend, ‘Je zult wel gelijk hebben, maar om eerlijk te zijn: ik heb geen haast.’
‘Ik verzeker je…’
‘Nee, nee, kameraad, ik geloof je op je woord. Alleen… Heb jij Santerestil Matt ooit gelezen?’ ‘Natuurlijk. Ik ben geen analfabeet.’
‘Zeker. Zeker. Dat had ik niet moeten vragen. Weet je nog waarover het ging?’
‘Ik lijd evenmin aan geheugenverlies.’
‘Ik schijn een talent te hebben voor beledigingen. Ik bedoel alleen te zeggen dat ik steeds moet denken aan de scènes waarin Santerestil en zijn vriend, Ban, weggevlucht zijn van Planeet 17 en verdwaald in de ruimte. Ik denk aan die hallucinerende scènes tussen de sterren — waarin ze lui ronddrijven, in diepe stilte, zonder dat er iets verandert, zonder… Ik heb het nooit willen geloven, weet je. Maar nu — nu ik gewend ben geraakt aan het besef in de ruimte te zijn — ervaar ik die dingen persoonlijk. Het is dwaasheid, dat besef ik, maar ik wil die ervaring niet opgeven… Het is alsof ik Santerestil ben…’
‘En ik ben Ban,’ zei Trevize met een spoortje ongeduld in zijn stem.
‘In zekere zin. Het patroon van vage sterren, daar buiten, is roerloos, behalve natuurlijk onze zon, die kleiner moet worden, maar die we niet zien. De Melkweg behoudt zijn ontastbare majesteit, is onveranderlijk. De ruimte zwijgt in stilte en ik word niet afgeleid…’
‘Behalve door mij.’
‘Behalve door jou. Maar Golan, mijn beste, het is ook plezierig met jou te praten over de Aarde en jou de beginselen van de geschiedkunde bij te brengen. Dat wil ik evenmin opgeven.’
‘Dat hoeft ook niet. Niet meteen, tenminste. Je veronderstelt toch niet dat wij na de Sprong terechtkomen op het oppervlak van een planeet? We zullen ons nog steeds in de ruimte bevinden en de Sprong zelf neemt geen merkbare tijd in beslag. Het kan nog wel een week duren voordat wij ergens landen, dus ontspan je maar.’
‘Als je het over landen hebt, bedoel je toch zeker niet Gaia? Na de Sprong kunnen we nog ontzettend ver uit de buurt zijn.’
‘Dat weet ik, Janov, maar in elk geval zullen we in de juiste sector zijn, als jouw informatie tenminste correct is. Als dat niet zo is, wel…’
Pelorat keek somber en schudde zijn hoofd. ‘Wat helpt het dat we in de juiste sector zijn als we de coördinaten van Gaia niet kennen ?’
Trevize zei: ‘Stel je voor, Janov, dat je op Terminus was en naar de stad Argyropol wilde, en je wist niet waar die stad lag. Je had alleen iets vernomen over een bepaalde landengte. Wat zou je dan doen als je bij die landengte was aangekomen?’
Pelorat aarzelde voorzichtig, alsof hij het gevoel had dat er een buitengewoon intelligent antwoord van hem werd verwacht. Tenslotte gaf hij het op en zei: ik veronderstel dat ik het iemand zou vragen.’
‘Precies! Wat kun je anders doen! Wel, ben je nu klaar?’
‘Nu meteen, bedoel je?’ Pelorat ging rechtop staan. Zijn op aangename wijze onbewogen gezicht kreeg nu een uitdrukking die toch verdacht veel op bezorgdheid leek. ‘Wat moet ik doen ? Zitten ? Staan ? Wat?’
‘Bij Tijd en Ruimte, Pelorat, je hoeft helemaal niets te doen! Kom gewoon met mij mee naar mijn kamer. Daar kan ik de computer gebruiken en jij kunt zitten of staan of buitelingen maken, wat je maar het liefste wilt. Ik raad je aan voor het kijkscherm te gaan zitten en je ogen open te houden. Het zal je zeker boeien. Kom mee!’
Zij liepen door het korte gangetje naar Trevizes kamer en hij ging aan de computer zitten. ‘Zou je dit zelf willen doen, Janov?’ vroeg hij plotseling, ik zal je de cijfers geven en jij hoeft ze alleen maar nadrukkelijk te denken. De computer doet de rest.’
‘Nee, dank je,’ zei Pelorat. ik weet niet waarom, maar de computer werkt met mij niet al te best samen. Ik weet wel dat jij zegt dat ik alleen wat oefening nodig heb, maar dat geloof ik niet. Er is iets met jouw geest, Golan…’
‘Onzin.’
‘Nee, nee. Die computer lijkt precies bij jou te passen. Jij en hij schijnen éen organisme te zijn zodra jullie aan elkaar gekoppeld zijn. En als ik gekoppeld ben, bestaan er nog steeds twee eenheden: Janov Pelorat en een computer. Dat is iets heel anders.’
‘Belachelijk,’ zei Trevize, maar de gedachte deed hem plezier en zijn vingertoppen betastten de handgreep van de computer op liefdevolle wijze.
‘Ik kijk dus liever toe,’ zei Pelorat. ‘Ik bedoel: ik had liever dat het helemaal niet gebeurde, maar als het dan toch moet, kijk ik liever toe.’
Hij keek met strakke bezorgdheid naar het kijkscherm en naar de vage contouren van de Melkweg achter de spikkels van kleine sterretjes op de voorgrond. ‘Laat me even weten wanneer het zal gebeuren.’ Hij leunde tegen de wand en deed zijn best enig houvast te vinden.
Trevize glimlachte. Hij plaatste zijn handen in de grepen en voelde het samengaan van de geesten. Dat werd van dag tot dag gemakkelijker en ook intiemer. Hoezeer hij ook spotte met Pelorats woorden, hij voelde het werkelijk zo. Volgens hem was het eigenlijk nauwelijks nodig dat hij bewust de coördinaten in gedachten had. Het leek wel alsof de computer desondanks zijn wensen kende en dat hij die niet op bewust niveau hoefde te ‘verwoorden’. De computer wist die informatie op eigen houtje wel uit zijn brein op te diepen.
Maar Trevize ‘verwoordde’ de coördinaten en vroeg de computer nog twee minuten te wachten voor de Sprong.
‘Oké, Janov, we hebben twee minuten. 120 -115 -110 Hou het kijkscherm in het oog.’
Pelorat deed dat met ingehouden adem en een lichte gespannenheid rond zijn mondhoeken.
Trevize telde zachtjes verder: ‘15 — 10 — 5 — 4 — 3 — 2 — 1 — 0.’
Er was geen waarneembare beweging, er waren geen waarneembare gevoelens, maar het beeld op het kijkscherm veranderde. Het sterrenpatroon werd aanzienlijk rijker en de Melkweg verdween.
Pelorat sprong op en zei: ‘Was het dat?’
‘Dat? Jij was bang, maar dat was je eigen schuld. Je hebt niets gevoeld. Geef het toe.’
‘Ik geef het toe.’
‘Inderdaad, dat was alles. Lang geleden, toen reizen door de hyperruimte nog tamelijk nieuw was — althans volgens de boeken — kreeg men een raar gevoel in zijn binnenste en sommige mensen hadden een neiging tot duizeligheid of overgeven. Dat had misschien psychische oorzaken, of misschien ook niet. In elk geval namen die verschijnselen af toen men steeds meer ervaring kreeg met hyper-ruimtelijkheid en over steeds betere apparatuur ging beschikken. Met een computer zoals wij die aan boord van dit schip bezitten, zijn alle effecten tot beneden het niveau van het waarneembare gereduceerd. Zo ervaar ik het, tenminste.’
‘Ik ook, dat moet ik toegeven. Waar zijn we nu, Golan?’
‘Een eindje verder. In de buurt van Kalgan. We moeten nog een heel eind verder en voordat we dat doen moeten we de accuraatheid van onze Sprong controleren.’
‘Wat me dwarszit waar is de Melkweg gebleven?’
‘Helemaal om ons heen, Janov. We bevinden ons er nu middenin. Als we het kijkscherm op de juiste manier instellen kunnen we de meer afgelegen gedeelten waarnemen als een lichtende band aan de hemel.’
‘Een letterlijke Melkweg!’ riep Pelorat verheugd uit. ‘Op bijna elke wereld is die aanblik van hun nachtelijke hemel beschreven, maar wij op Terminus kunnen dat niet zien. Laat mij eens kijken, makker!’
Het kijkscherm kantelde en wekte de indruk dat het sterrenraster naar hen toe zweefde. Na een poosje verscheen er een brede, parelachtig oplichtende band die bijna het gehele beeld in beslag nam. Het scherm volgde deze band tot hij smaller en vager werd en tenslotte verdween.
‘Naar het centrum van de Melkweg toe is de band dikker,’ zei Trevize. ‘Maar niet zo dik of helder als denkbaar zou zijn, door de donkere wolken tussen de armen van de spiraal. Een dergelijk uitzicht is vanaf de meeste bewoonde werelden te zien.’
‘En ook vanaf de Aarde.’
‘Daar schiet je niets mee op. Dat zou geen bijzonder kenmerk zijn.’
‘Natuurlijk niet. Maar weet je… Jij hebt de geschiedenis van de wetenschap niet bestudeerd, is het wel?’
‘Niet echt, nee. Maar ik heb er uiteraard wel iets van opgestoken. Als je vragen hebt op dat gebied — wel, ik ben geen specialist.’
‘Deze Sprong heeft mij doen denken aan iets wat mij altijd al heeft geïntrigeerd. Het is mogelijk een model van het Heelal uit te werken waarin reizen door de hyper-ruimte onmogelijk zijn en waarin de snelheid van licht door een vacuum het absolute toppunt van snelheid is.’
‘Zeker.’
‘In die omstandigheden is de bouw van het Heelal zodanig dat het onmogelijk is onze tocht van zojuist te ondernemen in minder tijd dan een lichtstraal ervoor nodig zou hebben. En als we het hadden gedaan met de snelheid van het licht, zou ons tijdsbesef niet meer overeenstemmen met dat van het Heelal als geheel. Als deze plek pakweg veertig parsecs van Terminus vandaan is en we zouden hierheen zijn gekomen met de snelheid van het licht, maar zonder zelf iets te merken van het voorbijgaan van enige tijd, dan zouden er op Terminus en in de gehele Melkweg ongeveer honderddertig jaren zijn verlopen. Nu hebben wij onze tocht niet gemaakt met de snelheid van het licht, maar duizenden malen sneller, en nergens is er tijd voorbijgegaan. Dat hoop ik, tenminste.’
Trevize zei: ‘Verwacht niet dat ik de wiskunde van Olanjes Theorie van de Hyper-ruimte aan jou kan uitleggen. Ik kan je alleen dit zeggen. Als je met de snelheid van het licht door de normale ruimte had gereisd, zou de tijd inderdaad zijn vergleden met een snelheid van 3,26 jaar per parsec, zoals je al opmerkte. Maar het zogeheten relativistische Heelal, zoals de mensheid dat al heeft gekend sinds het begin van de geschiedenis al is dat eerder jouw terrein, geloof ik blijft bestaan, en zijn wetten zijn nog steeds van kracht. In onze Sprongen door de hyper-ruimte doen wij echter iets dat zich onttrekt aan de wetten van de relativiteit. Hier gelden andere regels. In hyper-ruimtelijke schaal gezien is de Melkweg niet meer dan een miniem voorwerpje idealiter een abstract punt en zijn er geen relativistische effecten.
In feite zijn er in de wiskundige kosmologie twee symbolen voor de Melkweg: Mr voor de “relativistische Melkweg”, waarin de snelheid van het licht de hoogst mogelijke is, en Mh voor de “Melkweg van de hyper-ruimte”, waarin het begrip snelheid eigenlijk zonder betekenis is. In de hyper-ruimte is de waarde van elke snelheid gelijk aan nul, en bewegen wij ons niet. Ten opzichte van de ruimte als zodanig is de snelheid oneindig groot. Veel méér kan ik er niet over uitleggen.
Ja, toch, nog éen ding. Een van de aardigste grappen in de theoretische fysica is het plaatsen van een symbool of een waarde gelijk aan Mr in een vergelijking die betrekking heeft op Mh - of omgekeerd — en een student op te dragen dit uit te werken. Je hebt dan een prima kans dat die student in de val loopt en er niet meer uit komt. Hij zal zweten en piekeren, niets lijkt meer te kloppen, todat een vriendelijke ouderejaars hem uit de put helpt. Zo hebben ze mij ook een keer te pakken genomen.’
Pelorat dacht daar een poosje ernstig over na en zei toen op verblufte toon: ‘Maar welke van de twee is de echte Melkweg?’
‘Allebei. Het hangt ervan af wat je aan het doen bent. Thuis op Terminus kun je een auto gebruiken om je over land te verplaatsen en een schip om afstanden over zee af te leggen. De omstandigheden verschillen hemelsbreed, dus wat is het echte Terminus het land of de zee?’
Pelorat knikte. ‘Vergelijkingen zijn altijd gevaarlijk,’ zei hij, ‘maar ik geef er de voorkeur aan deze vergelijking maar te accepteren, liever dan mijn gezondheid op het spel te zetten door nog dieper na te denken over de hyper-ruimte. Ik zal mij concentreren op onze bezigheden van dit moment.’
‘Wat wij zojuist deden,’ zei Trevize, ‘moet je zien als onze eerste stap op weg naar de Aarde.’
En hij vroeg zich af: en wat nog meer?
‘Wel,’ zei Trevize, ‘ik heb een dag verspild.’
‘O ja?’ zei Pelorat, opkijkend van zijn bezigheden met een inhoudsopgave. ‘Hoezo?’
Trevize spreidde zijn armen uit. ‘Ik vertrouwde de computer niet. Ik wilde dat risico niet lopen, dus ik vergeleek onze huidige positie met de coördinaten die ik had opgegeven voor de Sprong. Het verschil was niet meetbaar. Er was geen waarneembare afwijking.’
‘Dat is uitstekend, nietwaar?’
‘Het is meer dan uitstekend, het is ongelooflijk. Ik heb nog nooit van zoiets gehoord. Ik heb Sprongen meegemaakt en ik heb ze zelf uitgevoerd in alle richtingen, met alle soorten apparatuur. Op school heb ik er een moeten berekenen met behulp van een handcomputer en daarna moest ik een hyper-verbinding verzenden om mijn bevindingen te controleren. Natuurlijk kon ik er geen echt schip op af sturen, want, nog afgezien van de kosten, de door mij berekende eindbestemming had best het middelpunt van een ster kunnen zijn.’
‘Ik deed het natuurlijk niet al te slecht,’ vervolgde Trevize, ‘maar er was steeds een niet onaanzienlijke afwijking. Die is er altijd, zelfs bij de beste specialisten. Dat moet ook wel, als je weet hoeveel variabelen er zijn. Je kunt het zo stellen: de geometrie van de ruimte is te ingewikkeld om onder de knie te krijgen en de hyper-ruimte bestaat uit al die complicaties plus nog een eigen ingewikkeldheid die wij in de verste verte niet kunnen begrijpen. Daarom moeten wij in etappes reizen in plaats van in éen grote Sprong van hier naar Sayshell te gaan. Met de afstand zou ook de foutenmarge toenemen.’
‘Maar je beweerde dat deze computer geen fouten maakte,’ zei Pelorat.
‘Hij beweerde dat. Ik gaf hem opdracht onze huidige positie te vergelijken met de door mij van tevoren berekende positie, dus “het feitelijke” met “het gevraagde”. Hij zei dat beide identiek waren binnen de grenzen van zijn meetvermogens en ik vroeg mij af: En als hij nu eens liegt?’
Tot dat ogenblik had Pelorat zijn printer in de hand gehouden. Nu legde hij hem neer en leek verbouwereerd. ‘Maak je een grapje? Een computer kan niet liegen. Of bedoel je misschien dat hij niet goed functioneert?’
‘Nee, dat bedoelde ik niet. Mijn hemel! Ik dacht dat hij misschien loog! Deze computer is zo geavanceerd dat ik er alleen maar in menselijke termen over kan denken — of misschien supermenselijke termen. Hij is menselijk genoeg om trots te kennen — en misschien ook om te liegen. Ik gaf hem richtlijnen en vroeg om een koers via de hyperruimte naar een positie in de buurt van Sayshell Planeet, de hoofdplaats van de Sayshell Unie. Hij deed het en plande een route die bestond uit negenentwintig etappes — en dat is een arrogantie van de ergste soort.’
‘Hoezo arrogantie?’
‘De afwijking na de eerste Sprong maakt de tweede Sprong iets onzekerder, en de daardoor toegevoegde afwijking maakt de derde Sprong al aardig willekeurig en onbetrouwbaar, enzovoorts. Hoe kun je op die manier negenentwintig Sprongen vooruit berekenen? Na de negenentwintigste Sprong kunnen wij overal in de Melkweg terechtkomen, letterlijk overal! Ik gaf hem dus opdracht zich te beperken tot uitsluitend de eerste etappe. Die zouden we dan kunnen controleren alvorens verder te gaan.’
‘De voorzichtige aanpak,’ zei Pelorat op warme toon. ‘Mee eens!’
‘Ja, maar zou de computer na het doen van de eerste Sprong zich niet gekwetst voelen door mijn blijk van wantrouwen? Zou hij dan niet proberen zijn trots te bewaren door mij te vertellen dat er helemaal geen afwijking is opgetreden, als ik hem dat vroeg? Zou hij het misschien onmogelijk vinden een vergissing toe te geven en daardoor blijk te geven van onvolmaaktheid? In dat geval zouden wij even goed géén computer kunnen hebben!’
Pelorats lange, vriendelijke gezicht kreeg een droevige uitdrukking. ‘Wat kunnen we in die situatie doen, Golan?’
‘We kunnen doen wat ik gedaan heb: een dag verspillen. Ik controleerde de positie van verschillende sterren om ons heen met behulp van de allerprimitiefste methoden: telescopische waarneming, fotografie, en metingen met de hand en het blote oog. Ik vergeleek de feitelijke positie telkens met de positie zoals die verwacht mocht worden te zijn als er geen afwijking was opgetreden. Dat werk nam mij de hele dag in beslag en leverde niets op.’
‘Wat gebeurde er dan?’
‘Ik vond twee opvallende afwijkingen, rekende ze na, en constateerde dat het fouten waren in mijn eigen berekening. Ik had de vergissing zelf begaan. Ik corrigeerde de berekeningen en liet ze vervolgens door de computer overdoen, alleen maar om te zien of wij onafhankelijk van elkaar tot dezelfde uitkomsten kwamen. Afgezien van het feit dat hij ze tot meer cijfers achter de komma uitrekende, bleken mijn uitkomsten correct te zijn en dat bewees weer dat de computer geen fouten had gemaakt. De computer mag dan een arrogant Muildierschepsel wezen, maar hij heeft in elk geval reden om arrogant zijn.’ Pelorat liet een lange zucht ontsnappen. ‘Nou, dat is uitstekend.’
‘Zeg dat wel! En daarom laat ik hem nu de volgende achtentwintig stappen ook maar nemen.’
‘Allemaal achter elkaar? Maar…’
‘Niet allemaal achter elkaar. Wees niet bezorgd. Ik ben niet op slag veranderd in een roekeloze waaghals. Hij zal ze een voor een doen, maar na elke Sprong zal hij de omgeving controleren en als die binnen een redelijke marge overeenstemt met wat verwacht werd, kan hij verder gaan met de volgende Sprong. Elke keer als de geconstateerde afwijking te groot blijkt — en geloof maar dat ik de marges niet al te ruim heb getrokken! — zal hij stoppen en de nog resterende etappes opnieuw berekenen.’
‘Wanneer ga je dat allemaal doen?’
‘Wanneer? Nu meteen. Kijk eens, jij bent bezig met de inhoudsopgave van je Bibliotheek…’
‘Ja, daar heb ik nu eindelijk de kans voor, Golan. Ik ben dit al jaren van plan geweest, maar steeds kwam er iets anders tussen.’
‘Ik vind het best. Ga er maar mee door en maak je geen zorgen. Concentreer je op de inhoudsopgave, en laat de rest maar aan mij over.’
Pelorat schudde zijn hoofd. ‘Doe niet zo dwaas. Ik kan mij niet ontspannen voordat alles achter de rug is. Ik ben doodsbang!’
‘Dan had ik je niets moeten zeggen. Maar ja, ik wilde het toch aan iemand kwijt, en jij bent de enige die ik in de buurt heb. Ik zal het je eerlijk uitleggen. Er is altijd een kansje dat we tot rust zullen komen op een uitgekiende plek in de interstellaire ruimte en dat dat precies het plekje blijkt te zijn dat een jagende meteoriet of een klein zwart gat voor zichzelf had gereserveerd. Dan gaat het schip aan diggelen, en wij zijn dood. Zulke dingen kunnen — in theorie — gebeuren.
De kans daarop is echter zeer klein. Tenslotte had je ook thuis kunnen zitten, Janov, en terwijl je in je studeerkamer aan het werk bent met films of in je bed ligt te slapen, kun je getroffen worden door een meteoriet die zich een weg heeft gebaand door de atmosfeer van Terminus heen en die pal op je hoofd terechtkomt. Dan zou je dood zijn. Maar de kans is erg klein.
In feite is de kans dat ons pad wordt gekruist door iets fataals — iets dat bovendien zo klein is dat de computer het niet tijdig bemerkt — in de loop van Sprongen door de hyper-ruimte veel kleiner dan de kans dat je thuis door een meteoriet wordt geraakt. Ik heb nog nooit gehoord dat er ooit in de geschiedenis van de ruimtevaart een schip op die manier verloren is gegaan. En de kans op andere risico’s, bijvoorbeeld dat je midden in een ster belandt, is nog veel kleiner.’
‘Waarom vertel je me dit dan allemaal, Golan?’
Trevize zweeg even, boog peinzend zijn hoofd en zei tenslotte: ik weet het niet. Of toch wel, geloof ik. Hoe klein de kans op een ongeluk ook is, als maar genoeg mensen vaak genoeg die kans lopen moet dat ongeluk wel ooit plaatsvinden. Hoe zeker ik er ook van ben dat er niets zal misgaan, toch is er een klein, zeurend stemmetje in mijn binnenste dat zegt: Misschien gebeurt het deze keer wel. En dat geeft mij een schuldgevoel. Daarom, Janov. Als er iets fout gaat, vergeef het me dan.’
‘Maar, Golan, mijn allerbeste, als er iets fout gaat zullen wij allebei onmiddellijk dood zijn. Ik zal niet in staat zijn je te vergeven en jij niet om vergiffenis te krijgen.’
‘Dat begrijp ik, daarom vraag ik je nu al vergiffenis.’
Pelorat glimlachte, ik weet niet precies waarom, maar dit vrolijkt mij op! Er zit een aangenaam soort humor in deze situatie. Natuurlijk vergeef ik je, Golan. In de literatuur van de werelden wemelt het van mythen over een leven na de dood en als iets dergelijks inderdaad zou blijken te bestaan — de kans daarop lijkt mij even klein als die op terechtkomen in een klein zwart gat, zo niet kleiner — en we komen beiden in dezelfde nieuwe wereld terecht, dan zal ik getuigenis afleggen dat jij eerlijk je best hebt gedaan en dat mijn dood niet aan jou verweten mag worden.’
‘Dank je. Dat lucht mij op. Ik was zelf wel bereid het risico te nemen, maar ik vond het geen prettige gedachte jou daarin mee te slepen.’
Pelorat schudde hem de hand. ‘Weet je, Golan, ik ken je nog pas minder dan een week en ik weet dat ik in dit soort dingen niet tot overhaaste conclusies moet komen, maar ik denk dat jij een prima kerel bent. En dan nu aan de slag! Des te eerder hebben we het achter de rug.’
‘Beslist! Ik hoef alleen dat kleine contactje maar aan te raken. De computer heeft zijn instructies en wacht gewoon tot ik zal zeggen: Start! Zou jij dat misschien…’
‘Geen sprake van! Ga je gang! Het is jouw computer.’
‘Goed dan. En het is mijn verantwoordelijkheid. Ik probeer er nog steeds onderuit te komen, snap je. Houd je blik op het scherm gericht.’
Met opmerkelijk vaste hand en een glimlach die volkomen echt leek, maakte Trevize contact.
Even gebeurde er niets en toen veranderde het sterrenpatroon — en weer — en weer. Steeds dichter en lichter werd de sterrenhoop die op het scherm te zien was.
Pelorat hield zijn adem in en telde mee. Bij ‘15’ werd er gestopt, alsof een van de mechanische onderdelen was komen vast te zitten.
Kennelijk bevreesd dat luidruchtigheid een of ander instrument onherstelbaar zou kunnen beschadigen, zei Pelorat op fluistertoon: ‘Wat is er mis? Wat is er gebeurd?’
Trevize haalde zijn schouders op. ‘Ik neem aan dat hij nieuwe berekeningen maakt. Een of ander object in de ruimte voegt een merkbare massa toe aan de globale vorm van het algehele zwaartekrachtpatroon hier ter plekke — een niet voorzien object, bijvoorbeeld een niet geregistreerde dwergster of een piratenplaneet…’
‘Gevaarlijk?’
‘Aangezien we nog in leven zijn, is er naar alle waarschijnlijkheid geen sprake van gevaar. Een planeet op honderd miljoen kilometer afstand kan het zwaartekrachtveld in voldoende mate wijzigen om herberekeningen nodig te maken. Een dwergster zou zelfs op tien miljard kilometer afstand…’
Het beeld op het scherm veranderde weer en Trevize zweeg. Het veranderde nogmaals — en nogmaals. Tenslotte, toen Pelorat hardop ‘28’ had geteld, bleven verdere veranderingen uit.
Trevize raadpleegde de computer. ‘We zijn er,’ zei hij. ‘Ik telde de eerste Sprong als “1” en deze reeks ving ik aan met “2”. Dat komt alles bijeen neer op achtentwintig Sprongen. Maar jij zei negenentwintig.’
‘De herberekening bij Sprong 15 heeft ons waarschijnlijk een Sprong doen uitsparen. Ik kan dat navragen bij de computer als je wilt, maar het lijkt me niet nodig. We zijn in de buurt van Sayshell Planeet. De computer zegt het en ik twijfel er niet aan. Als ik het scherm op de juiste manier zou richten, zouden we een aardige, heldere zon zien, maar het lijkt me niet verstandig de schermvermogens nodeloos zwaar te belasten. Sayshell Planeet is de vierde vanaf de zon gerekend en bevindt zich ongeveer 3,2 miljoen kilometer van onze huidige positie vandaan, en dat is de optimale afstand die je na een Sprong mag verwachten. We kunnen er in drie dagen komen. In twee, als we haast maken.’
Trevize haalde diep adem en probeerde de spanning uit zijn lichaam te laten wegvloeien.
‘Weet je wat dit betekent, Janov?’ vroeg hij. ‘Elk schip waar ik ooit in ben geweest, of waar ik ooit van heb gehoord, zou deze Sprongen hebben gemaakt met telkens tenminste een dag tussenruimte voor zorgvuldige controles en herberekeningen, zelfs met een computer. De tocht zou bijna een maand in beslag hebben genomen. En zelfs voor de roekelozen minstens twee of drie weken. Maar wij deden het in een half uur. Als elk schip wordt uitgerust met een computer als deze…’
‘Ik vraag mij af waarom de Burgemeester ons een zo geavanceerd schip ter beschikking heeft gesteld,’ zei Pelorat. ‘Het moet ongelooflijk duur zijn.’
‘Het is experimenteel,’ zei Trevize droogjes. ‘Misschien was de goede dame gaarne bereid het door ons te laten testen om eens te zien of het wellicht nog tekortkomingen vertoont.’
‘Meen je dat?’
‘Word maar niet zenuwachtig. Er is immers geen reden om ons zorgen te maken. We hebben geen tekortkomingen geconstateerd. Ik acht haar er echter wel degelijk toe in staat. Zoiets zou haar humanitaire gevoelens niet al te zwaar belasten. Overigens heeft zij ons niet voorzien van aanvalswapens, en dat drukt de kosten aanzienlijk.’
‘Ik denk vooral aan de computer,’ zei Pelorat peinzend. ‘Hij schijnt zo voortreffelijk op maat te zijn voor jou… Hij kan onmogelijk voor iedereen op maat gemaakt zijn. Met mij wil hij maar amper functioneren!’
‘Des te beter is het dat hij met éen van ons zo prima samenwerkt.’
‘Jawel, maar is dat puur toeval?’
‘Wat anders, Janov?’
‘De Burgemeester zal je vast wel goed kennen.’
‘Dat mag ik wel aannemen van dat oude slagschip.’
‘Zou zij niet speciaal voor jou een computer hebben kunnen laten ontwerpen ?’
‘Waarom?’ ik vraag me alleen maar af of we niet daarheen gaan waar de computer ons wil hebben.’
Trevize staarde hem aan. ‘Je bedoelt dat als de computer en ik aan elkaar gekoppeld zijn, dat dan de computer de feitelijke leiding heeft en niet ik?’
‘Ik vraag het me alleen af.’
‘Dat is belachelijk. Paranoïde. Kom nou, Janov!’
Trevize wendde zich weer tot de computer om Sayshell Planeet op het scherm te brengen en een koers door de gewone ruimte daarheen te laten uitzetten.
Belachelijk!
Maar hoe was Pelorat eigenlijk op die gedachte gekomen?