123430.fb2 Hoeksteen van de Foundation - читать онлайн бесплатно полную версию книги . Страница 7

Hoeksteen van de Foundation - читать онлайн бесплатно полную версию книги . Страница 7

VIAARDE

21

Trevize had het warm en ergerde zich. Hij en Pelorat zaten in de kleine eetruimte en hadden zojuist hun middagmaal achter zich.

Pelorat zei: ‘We zijn nog pas twee dagen in de ruimte en ik voel mij goed op mijn gemak, al mis ik frisse lucht, de natuur en zo. Merkwaardig, eigenlijk. Toen ik al die dingen onder handbereik had, schonk ik er nauwelijks aandacht aan. Dankzij mijn plaatje en die opmerkelijke computer van jou heb ik mijn complete bibliotheek bij me alles wat van enig belang is, tenminste. En ik voel geen greintje angst meer voor het feit dat ik me nu diep in de ruimte bevind. Verbazingwekkend!’

Trevize liet een onbestemd geluid horen. Zijn blik was naar binnen gericht.

‘Ik wil je niet lastig vallen, Golan,’ zei Pelorat vriendelijk, ‘maar ik geloof niet dat je echt naar mij luistert. Niet dat ik zo’n boeiende persoonlijkheid ben… Ik ben altijd een beetje een zeurpiet geweest, weet je. Maar ik heb het idee dat je iets dwarszit. Zitten we in de problemen? Je kunt het mij rustig vertellen, weet je. Niet dat ik veel zou kunnen doen, schat ik, maar ik zal niet in paniek raken, mijn beste.’

‘Problemen ?’ Trevize leek tot zichzelf te komen en fronste lichtjes.

‘Met het schip, bedoel ik. Het is van een nieuw type, dus ik neem aan dat er iets mis kan gaan.’ Pelorat veroorloofde zich een kleine, onzekere glimlach.

Trevize schudde heftig zijn hoofd. ‘Stom van mij je daarover in onzekerheid te laten, Janov. Er is helemaal niets aan de hand met het schip. Het functioneert geheel volmaakt. Ik ben alleen op zoek geweest naar een hyper-verbinding, anders niet.’

‘Aha, ik begrijp het. Of eigenlijk toch niet. Wat is een hyper-verbinding?’

‘Ik zal het je uitleggen, Janov. Ik sta in verbinding met Terminus. Althans: dat is mogelijk zodra ik dat wil en omgekeerd kan Terminus zich desgewenst in verbinding stellen met ons. Zij kennen de positie van het schip, want zij hebben de koers geregistreerd. En zelfs als zij dat niet hadden gedaan, dan konden zij ons nog opsporen door de nabije ruimte af te zoeken op massa, waardoor zij gewaarschuwd zouden worden voor de aanwezigheid van een schip of eventueel een meteoriet. Maar bovendien zouden zij dan een energiepatroon ontdekken, en dat zou het niet alleen mogelijk maken een schip te onderscheiden van een meteoriet, maar zelfs het ene schip van het andere, want er zijn geen twee schepen die op exact gelijke wijze gebruik maken van energie. In bepaalde opzichten blijft ons patroon kenmerkend, ongeacht welke apparaten of instrumenten we aan of uit zetten. Natuurlijk kan het schip verder onbekend zijn, maar als het een schip is waarvan het energiepatroon op Terminus geregistreerd is — zoals het onze — kan het geïdentificeerd worden zodra het ontdekt is.’

Pelorat zei: ‘Het komt mij voor, Golan, dat de vooruitgang van de beschaving neerkomt op steeds verdere inperking van de privacy.’

‘Misschien heb je gelijk. Vroeg of laat moeten we ons echter door de hyper-ruimte verplaatsen, anders zijn we gedoemd de rest van ons leven binnen een parsec of twee van Terminus te blijven. We zouden dan alleen op uiterst beperkte schaal in staat zijn interstellair te reizen. Als wij daarentegen door de hyper-ruimte springen, ondergaan wij een discontinuïteit in de normale ruimte. We gaan van hier naar daar ik bedoel afstanden van soms wel honderden parsecs in wat je letterlijk een mum van tijd kunt noemen. We zijn dan plotseling enorm ver weg verdwenen in een richting die erg moeilijk te voorspellen is en dat komt erop neer dat we niet meer op te sporen zijn.’

‘Dat begrijp ik. Ja.’

‘Behalve als ze aan boord een hyper-verbinding hebben aangebracht, natuurlijk. Zo’n verbinding zendt door de hyper-ruimte een signaal uit dat karakteristiek is voor dit schip. De autoriteiten op Terminus zouden dan voortdurend weten waar wij ons bevinden. Dat is het antwoord op je vraag, zie je. Wij zouden ons nergens in de Melkweg kunnen verbergen en geen enkele combinatie van Sprongen door de hyper-ruimte zou het ons mogelijk maken hun instrumenten te ontlopen.’

‘Maar, Golan,’ zei Pelorat zachtjes, ‘willen we dan niet beschermd worden door de Foundation?’

‘Jawel, Janov, maar alleen als we daar om vragen. Jij zei dat de vooruitgang van de beschaving neerkomt op een inperking van de privacy. Welnu, ik hoef dat soort vooruitgang niet. Ik wil vrij zijn om mij onbespied te kunnen bewegen zoals ik wil tenzij en totdat ik bescherming wens. Dus ik zou mij beter voelen, een stuk beter, als er geen hyper-verbinding aan boord is.’

‘Heb je er een gevonden, Golan?’

‘Nee. In dat geval zou ik misschien in staat zijn haar op de een of andere manier buiten werking te stellen.’

‘Zou je het ding herkennen als je het zag?’

‘Dat is een van de problemen. Ik zou het misschien niet als zodanig herkennen. Ik weet hoe hyper-verbindingen er in het algemeen uitzien en ik ken ook wel manieren om verdachte voorwerpen op dit punt te testen, maar dit schip is van een geavanceerd type en ontworpen voor speciale taken. Het kan zijn dat een hyper-verbinding in het ontwerp is opgenomen op zodanige manier dat de aanwezigheid ervan nergens uit blijkt.’

‘Anderzijds kan het ook wel zo zijn dat er geen hyper-verbinding aanwezig is en dat je daarom ook niets gevonden hebt.’

‘Daar durf ik niet van uit te gaan en ik maak liever geen Sprong voordat ik het zeker weet.’

Pelorat leek opgelucht. ‘Dus dat is de reden waarom we maar wat door de ruimte hebben rondgedreven. Ik vroeg me al af waarom we geen Sprong maakten. Ik heb wel ooit iets gehoord over Sprongen, weet je. Ben er eigenlijk een beetje zenuwachtig door en vroeg me af wanneer je mij zou opdragen mij vast te snoeren of een pil te slikken of zoiets.’

Trevize forceerde een glimlach. ‘Wees maar niet bezorgd. We leven niet meer in oude tijden. Op een schip als dit kun je dat allemaal overlaten aan de computer. Je hoeft alleen maar instructies te geven en de rest gaat vanzelf. Je zult niet eens merken dat er iets gebeurd is, alleen het uitzicht op de ruimte zal plotseling veranderen. Als je ooit de projectie van dia’s hebt gezien zul je begrijpen wat ik bedoel. Bij de Sprong is het net alsof de ene dia plotseling wordt vervangen door een volgende.’

‘Mijn hemel! En je voelt niets? Vreemd! Het klinkt nogal teleurstellend.’

‘Ik heb nog nooit iets gevoeld en de schepen die ik gekend heb waren lang niet zo modern als ons eigen schatje. Maar de hyper-verbinding is niet de reden geweest waarom ik de Sprong heb uitgesteld. We moeten een beetje meer afstand nemen van Terminus — en ook van de zon. Hoe verder we van massieve lichamen verwijderd zijn, des te gemakkelijker kan de Sprong gericht worden op een herverschijnen in de ruimte en exact op de gewenste coördinaten. In een noodgeval kun je al een Sprong riskeren als je maar tweehonderd kilometer van het oppervlak van een planeet verwijderd bent, en maar op goed geluk hopen dat je veilig aankomt. Aangezien er veel meer veilig dan onveilig volume is in de Melkweg, zit het met die veiligheid redelijk goed. Niettemin bestaat er altijd een kansje dat je door een samenloop van factoren herverschijnt in de ruimte binnen een paar miljoen kilometer van een grote ster of in de kern van de Melkweg — en dan ben je gebraden voordat je met je ogen kunt knipperen. Hoe verder weg van massa, hoe kleiner de invloed van die factoren wordt en des te kleiner de kans dat er iets onaangenaams voorvalt.’

‘In dat geval prijs ik je voorzichtigheid. We hebben geen gloeiende haast.’

‘Precies. En speciaal omdat ik het van harte zou toejuichen de hyper-verbinding te vinden voordat we ons verplaatsen. Of er in slaag mijzelf ervan te overtuigen dat er geen hyper-verbinding is aangebracht.’

Trevize scheen weer weg te zinken in zijn gepieker. Pelorat verhief zijn stem een beetje om de barrière van innerlijke concentratie te overwinnen en vroeg: ‘Hoeveel tijd hebben we nog over?’

‘Wat?’

‘Ik bedoel: wanneer zou je de Sprong maken als je geen zorgen had over een hyper-verbinding, beste kerel.’

‘Bij onze huidige snelheid en koers zou ik zeggen: op de vierde dag na ons vertrek. Ik zal het juiste moment laten uitrekenen door de computer.’

‘Nou, dan heb je dus nog twee etmalen voor je speurtocht. Mag ik een suggestie doen?’

‘Ga je gang.’

‘In mijn eigen werk, dat natuurlijk heel anders is dan het jouwe, maar dat er misschien bepaalde algemene trekjes mee gemeen heeft, heb ik steeds gemerkt dat een te nadrukkelijke concentratie op een specifiek probleem tot niets leidt. Waarom onspan je je niet en praat over iets anders? Je onderbewustzijn torst dan niet meer de last van je moeizame gedachtenconcentratie en kan aldus het probleem misschien voor je oplossen.’

Trevize leek even geërgerd, maar begon toen te lachen. ‘Ach ja, waarom niet? Vertel eens, professor, hoe is je belangstelling voor de Aarde eigenlijk ontstaan? Hoe ben je op die rare gedachte gekomen dat er een bepaalde planeet moet zijn waar het allemaal begonnen is?’

‘Ah!’ zei Pelorat en hij knikte peinzend. ‘Dan moet ik ver terug gaan. Meer dan dertig jaar. Toen ik naar de universiteit ging was ik van plan bioloog te worden. Ik was speciaal geïnteresseerd in de variaties van de soorten die op verschillende planeten leven. Zoals je weet, of misschien ook niet, dus je zult het niet vervelend vinden als ik het vertel, is die variatie erg klein. Alle levensvormen in de gehele Melkweg tenminste alle vormen die we tot nu toe zijn tegengekomen hebben een op water gebaseerde chemie van eiwitten en proteïnezuren gemeenschappelijk.’

‘Ik heb de militaire academie bezocht,’ zei Trevize, ‘en daar legden ze de nadruk op zwaartekrachtleer en nucleaire kennis, maar ik heb er ook nog een paar andere dingen opgestoken. Ik weet wel iets af van de chemische basis van het leven. We hebben geleerd dat water, eiwitten en nucleïnezuren de enig mogelijke basis van leven vormen.’

‘Dat is naar mijn mening een overhaaste conclusie. Het is veiliger te stellen dat er tot nu toe geen andere levensvorm is aangetroffen of althans herkend en het daarbij te laten. Veel verrassender is het feit dat inheemse soorten, dat wil zeggen soorten die slechts op een enkele planeet worden aangetroffen en nergens anders, heel zeldzaam zijn. De meeste bestaande soorten, inclusief en in het bijzonder de homo sapiens, komen verspreid voor op alle of bijna alle bewoonde werelden van de Melkweg en zijn biochemisch, fysiologisch en morfologisch nauw met elkaar verwant. Daarentegen onderscheiden de inheemse soorten zich in sterke mate van de algemeen voorkomende soorten en van elkaar.’

‘En wat betekent dat?’

‘De conclusie hieruit is dat er een wereld is in de Melkweg, éen wereld, die verschilt van de andere. Op tientallen miljoenen werelden in de Melkweg — niemand weet precies hoeveel — is leven tot ontwikkeling gekomen. Dat was eenvoudig leven, schaars leven, zwak leven — niet erg afwisselend, niet gemakkelijk in stand blijvend, niet bepaald expansief. Eén wereld, en slechts éen wereld, deed leven ontstaan in miljoenen soorten — letterlijk miljoenen — waarvan er sommige uiterst gespecialiseerd, hoog ontwikkeld, buitengewoon vruchtbaar en expansief waren, wijzelf inbegrepen. Wij waren intelligent genoeg om een beschaving op te bouwen, interstellaire ruimtevaart te ontwikkelen en de Melkweg te koloniseren. En terwijl wij ons over de Melkweg verspreidden, namen wij vele andere levensvormen — verwant met elkaar en met ons — met ons mee.’

‘Als je er bij stilstaat,’ zei Trevize nogal onverschillig, ‘klinkt dat eigenlijk wel logisch. Tenslotte is de hele Melkweg menselijk, nietwaar? Als we ervan uitgaan dat dat allemaal op éen wereld is begonnen, dan moet die ene wereld wel iets bijzonders zijn geweest. Waarom ook niet? De kans dat levensvormen zich in een zo overvloedige veelsoortigheid ontwikkelen moet wel buitengewoon klein zijn, misschien éen op de honderd miljoen, dus het is best mogelijk dat het gebeurde op éen vruchtbare planeet uit de honderd miljoen. Dan was het onvermijdelijk dat het er maar éen was.’

‘Maar wat maakte deze ene speciale planeet zo verschillend van de andere?’ vroeg Pelorat opgewonden. ‘Door welke omstandigheden was zij zo uniek?’

‘Puur toeval, misschien. Tenslotte bestaan menselijke wezens en de levensvormen die zij meebrachten nu op tientallen miljoenen planeten. Al die planeten houden het leven in stand, dus moeten al die werelden eigenlijk goed genoeg zijn.’

‘Nee! Toen het mensenras geëvolueerd was, een technologie had ontwikkeld, zich gehard had in de zware strijd om het voortbestaan, toen was het in staat in leven te blijven op elke planeet die ook maar enigszins herbergzaam is, zoals bijvoorbeeld Terminus. Maar kun jij je voorstellen dat leven tot ontwikkeling had kunnen komen op Terminus? Toen de eerste menselijke wezens op Terminus arriveerden, ten tijde van de Encyclopedisten, bestond de hoogste vorm van plantaardig leven er uit een mosachtige begroeiing van de rotsen, en de hoogste vormen van dierlijk leven waren koraalachtige groeisels in de oceaan en op insecten lijkende vliegende organismen op het land. We hebben ze allemaal min of meer uitgeroeid, en zee en land volgepropt met vissen en konijnen en geiten en gras en graan en bomen en zovoorts. Van het inheemse leven hebben we niets anders overgelaten dan wat zich nu in dierentuinen en aquaria bevindt.’

‘Hmmm,’ zei Trevize.

Pelorat staarde hem een volle minuut aan, zuchtte vervolgens en zei: ‘Het kan je eigenlijk niets schelen, hè? Opvallend! Dat overkomt mij nou steeds weer. Het zal wel aan mij liggen. Ik weet het niet boeiend te maken, ook al boeit het onderwerp mijzelf nog zo zeer!’

‘Het is boeiend,’zei Trevize. ‘Echt. Maar… maar wat dan nog?’

‘Lijkt het jou dan niet uitermate boeiend wetenschappelijk onderzoek te verrichten op een wereld die de bakermat was van het enige waarlijk bloeiende ecologische evenwicht dat de Melkweg ooit heeft gekend?’

‘Voor een bioloog misschien. Dat ben ik niet, zoals je weet. Dat moet je mij vergeven.’

‘Natuurlijk, mijn beste. Het vervelende is alleen dat ik ook nog nooit een bioloog heb ontmoet die het boeiend vond. Ik heb je verteld dat ik biologie gestudeerd heb. Ik heb het onderwerp met mijn professor besproken en zelfs hij had geen belangstelling. Hij droeg me op een meer praktijkgericht onderwerp te bestuderen. Dat riep zo’n weerstand bij me op dat ik in plaats daarvan geschiedenis ging doen wat trouwens al sinds mijn tienerjaren een hobby van mij was en de vraag naar de Oorprong vanuit die hoek oppakte.’

‘In elk geval heb je er een levenswerk aan overgehouden,’ zei Trevize, ‘dus eigenlijk mag je er wel blij om zijn dat je professor zo afwijzend deed.’

‘Ja, van die kant kun je het misschien ook bekijken. En dat levenswerk is zo boeiend dat ik er nog steeds niet genoeg van heb. Maar ik zou willen dat ook jij het boeiend vond. Ik haat het idee voortdurend alleen maar tegen mijzelf te moeten praten.’

Trevize wierp zijn hoofd achterover en lachte hartelijk.

Pelorats onbewogen gezicht kreeg nu een geraakte uitdrukking. ‘Waarom lach je me uit?’

‘Ik lach niet om jou, Janov,’ zei Trevize. ‘Ik lachte om mijn eigen domheid. Tegenover jou voel ik niets anders dan grote dankbaarheid. Je had namelijk volkomen gelijk, weet je.’

‘In mijn beschrijving van het belang van de oorsprong van de mensheid?’

‘Nee, nee. Nou ja, ook daarin. Maar ik bedoelde je gelijk toen je me de raad gaf niet meer bewust over mijn probleem na te denken en de aandacht van mijn geest op iets anders te richten. Het heeft gewerkt. Toen jij het had over de manier waarop het leven geëvolueerd is schoot mij eindelijk te binnen dat ik weet hoe ik die hyper-verbinding kan vinden — als die er is.’

‘O, die.’

‘Ja, die! In dat opzicht ben ik momenteel monomaan! Ik ben op zoek geweest naar de hyper-verbinding alsof ik mij op een oude schuit zoals mijn trainingschip bevond, en ik heb elk deel van het schip met eigen ogen bekeken om iets te vinden dat afweek van de rest. Ik was vergeten dat dit schip het eindprodukt is van duizenden jaren technologische evolutie. Begrijp je?’

‘Nee, Golan.’

‘We hebben een computer aan boord. Hoe kon ik dat vergeten!’ Hij wuifde met zijn hand en begaf zich naar zijn eigen kamer met Pelorat in zijn kielzog.

‘Ik hoef alleen maar te proberen verbinding te krijgen/ zei hij, terwijl hij zijn handen op het contactpunt van de computer plaatste.

Het kwam neer op een poging Terminus te bereiken. De planeet lag nu een paar duizend kilometer achter hen.

Roep! Spreek! Het leek alsof de topjes van de zenuwen uitlopers kregen die zich met duizelingwekkende snelheid de snelheid van het licht, natuurlijk verlengden en vertakten om contact te leggen.

Trevize werd gewaar dat hij iets aanraakte — nee, niet aanraakte, eerder voelde — of nee, niet zozeer voelde, maar ach, het deed niet terzake, er was gewoon geen goed woord voor.

Hij was zich er van bewust dat Terminus binnen zijn bereik was en hoewel de afstand tot de planeet elke seconde twintig kilometer groter werd bleef het contact voortbestaan alsof de planeet en het schip zich bewegingloos op een paar meter afstand van elkaar bevonden.

Hij zei niets. Hij hield zijn kaken stijf op elkaar. Hij probeerde alleen de mogelijkheid van communicatie uit, maar wilde niet daadwerkelijk communiceren.

Ginds, op acht parsecs afstand, bevond zich Anacreon, de meest nabije grote planeet. In hun achtertuintje, zogezegd, naar de maatstaven van de Melkweg. Het verzenden van een boodschap volgens hetzelfde licht-snelle systeem dat zojuist voor Terminus had gewerkt — en het vervolgens krijgen van een antwoord — zou tweeënvijftig jaar kosten.

Roep Anacreon! Denk Anacreon! Denk eraan met de grootst mogelijke precisie! Je kent zijn relatieve positie ten opzichte van Terminus en de kern van de Melkweg. Je hebt zijn planetografie en geschiedenis bestudeerd. Je hebt militaire problemen opgelost waarbij het nodig was Anacreon te heroveren (in het tegenwoordig ondenkbare geval dat de planeet in handen zou zijn van een vijand).

Verduveld! Je bent er persoonlijk geweest!

Laat Anacreon eens zien! Laat zien! Via de hyper-verbinding zul je weer voelen dat je er bent!

Niets. De uitlopers van zijn zenuwbanen tastten rond en kwamen tot rust in het niets.

Trevize trok zijn handen terug. ‘Er is geen hyper-verbinding aan boord van de Verre Ster, Janov. Ik weet het zeker. En als ik jouw suggestie niet had opgevolgd zou ik nog weet-ik-hoelang nodig hebben gehad om daar achter te komen.’

Pelorat bewoog geen spier van zijn gezicht, maar leek toch te glunderen. ‘Het doet me plezier dat ik je heb kunnen helpen. Betekent dit dat we nu gaan Springen?’

‘Nee, we zullen voor de veiligheid nog twee dagen wachten. We moeten zo ver mogelijk uit de buurt van massa geraken, weet je nog? Normaliter zou het mij op een nieuw, niet uitgeprobeerd schip dat ik totaal niet ken waarschijnlijk twee dagen kosten om de juiste procedure te berekenen — en dan met name de juiste hyper-stuwdruk voor de eerste Sprong. Maar ik heb zo’n idee dat de computer dit allemaal voor mij zal doen.’

‘Mijn hemel! Dan gaan we nogal een saaie tijd tegemoet, als je het mij vraagt!’

‘Saai?’ Trevize glimlachte breed. ‘Allesbehalve! Jij en ik, Janov, gaan over de Aarde praten.’

‘Echt waar?’ zei Pelorat. ‘Jij wilt deze oude man een plezier doen? Dat is aardig van je. Buitengewoon aardig.’

‘Onzin. Ik probeer mijzelf een plezier te doen. Janov, je hebt een bekeerling gemaakt. Door hetgeen jij me verteld hebt besef ik nu dat de Aarde het meest gewichtige en onweerstaanbaar belangwekkende voorwerp in het Universum is.’

22

Het had Trevize natuurlijk al moeten opvallen toen Pelorat zijn opvattingen omtrent de Aarde uiteenzette. Alleen omdat zijn geest op dat moment als een razende bezig was met het probleem van de hyper-verbinding had hij niet meteen gereageerd. Maar zodra dat probleem was opgelost, had hij gereageerd.

De misschien wel het meest geciteerde opmerking van Hari Seldon was zijn mededeling dat de Tweede Foundation zich ‘aan het andere eind van de Melkweg’ ten opzichte van Terminus bevond. Seldon had de plek zelfs met name genoemd. Het was ‘aan het Einde der Sterren.’

Dit kwam voor in het verslag dat Gaal Dornick had gegeven van de dag van het proces voor het Keizerlijke gerechtshof. ‘Aan de andere kant van de Melkweg’ — dat waren de woorden die Seldon tegenover Dornick had gebruikt en sindsdien was hun exacte betekenis voortdurend ter discussie geweest.

Op welke manier werd een einde van de Melkweg verbonden met ‘het andere einde?’ Was dat een rechte lijn, een spiraal, een cirkel, of weer iets anders?

En nu was het Trevize plotseling zonneklaar geworden dat het niet ging om een rechte dan wel gebogen lijn die moest — of kon — worden getekend op de kaart van de Melkweg. Het was veel subtieler.

Het was volkomen duidelijk dat Terminus het ene einde van de Melkweg was. Het lag aan de rand van de Melkweg, zeker — de rand bezien vanuit onze Foundation — dus in zoverre had het woord ‘einde’ een letterlijke betekenis. Maar Terminus was tevens de jongste wereld van de Melkweg toen Seldon zijn woorden sprak, een wereld die op het punt stond gesticht te worden, maar die tot dan toe nog geen moment werkelijk had bestaan.

Als je het zo bekeek, wat zou dan het andere einde van de Melkweg zijn? De rand zoals bezien vanuit de andere Foundation? Wel, natuurlijk de oudste wereld van de Melkweg. En volgens het betoog dat Pelorat had afgestoken zonder te weten wat hij betoogde kon dat alleen de Aarde zijn. De Tweede Foundation zou zich dus best eens op de Aarde kunnen bevinden.

Seldon had echter tegelijk gezegd dat het andere einde van de Melkweg zich aan ‘het Einde der Sterren’ bevond, maar daarmee kon hij best een metafoor voor ogen hebben gehad. Als je de geschiedenis van de mensheid op de manier van Pelorat naar het verleden terug volgde, zouden de lijnen van elk planetenstelsel, van elke ster die neerscheen op een bewoonde planeet, uiteindelijk bijeenkomen in een ander planetenstelsel, een andere ster, waar de eerste migranten vandaan waren gekomen, en van daar uit weer in een volgende ster, verder in het verleden totdat tenslotte alle lijnen convergeerden op die ene planeet waar de mensheid haar oorsprong had gevonden. En de ster die op deze Aarde neerscheen was dus ‘het Einde der Sterren’.

Trevize glimlachte en zei met een haast verliefd klinkende stem: ‘Vertel me eens wat meer over de Aarde, Janov.’

Pelorat schudde zijn hoofd. ‘Ik heb je eigenlijk alles al gezegd. We zullen meer te weten komen op Trantor.’

‘Nee, dat zullen we niet, Janov,’ zei Trevize. ‘We zullen daar niets te weten komen en weet je waarom? Omdat we niet naar Trantor gaan. Ik bestuur dit schip en ik verzeker je dat we er niet heengaan.’

Pelorats mond viel open. Hij hapte even naar adem en zei toen met verdrietige stem: ‘Jee, mijn beste toch…’

‘Kom op, Janov,’ zei Trevize. ‘Kijk niet zo triest. We gaan de Aarde zoeken!’

‘Maar ik kan alleen op Trantor…’

‘Nee hoor. Trantor is niet meer dan een plaats waar je broze films en stoffige documenten kunt bestuderen en waar je zelf ook broos en stoffig zult worden.’

‘Al tientallen jaren droom ik ervan…’

‘Je droomt ervan de Aarde te vinden.’

‘Maar alleen op…’

Trevize ging staan, boog zich naar voren, pakte Pelorat bij de revers van zijn kleding en zei: ‘Herhaal dat niet, professor. Herhaal het niet! Toen je mij voor de eerste keer vertelde dat we op zoek gingen naar de Aarde, en dat was nog voordat we in dit schip waren, zei je dat je er zeker van was die te vinden omdat, en nu citeer ik je eigen woorden, ‘ik een uitstekende mogelijkheid in gedachten heb.’ En daarom wil ik het woord Trantor nooit meer uit jouw mond horen. Ik wil dat je me alles vertelt over die uitstekende mogelijkheid.’

‘Maar die moet bevestigd worden. Tot dusverre is het niet meer dan een gedachte, een hoop, een vage kans.’

‘In orde. Vertel op!’

‘Je begrijpt het niet. Je begrijpt het gewoon niet. Het is een terrein waar niemand anders dan ikzelf onderzoek heeft verricht. Er is niets wat historisch vaststaat, geen feiten, geen werkelijke gegevens. Er zijn bronnen die over de Aarde spreken als over een feit, maar er zijn er ook die haar een mythe noemen. Er zijn wel een miljoen tegenstrijdige verhalen…’

‘Nou, en waar heeft jouw onderzoek zich dan op gericht?’

‘Ik voelde mij gedwongen elk verhaal te verzamelen, elk zogenaamd historisch feitje, elke legende, elke vage mythe. Zelfs fictie. Alles waarin de naam van de Aarde voorkomt of het idee van een oorspronkelijke planeet. Meer dan dertig jaar heb ik alles wat ik kon vinden op alle planeten van de Melkweg verzameld. Als ik nu iets kon vinden dat meer betrouwbaar is dan die hele collectie, en wel in de Galactische Bibliotheek van maar dat woord mag ik van jou niet meer uitspreken.’

‘Dat klopt. Niet zeggen. Vertel me liever dat een van die elementen jouw aandacht heeft getrokken en zeg me waarom uitgerekend dat element van jou een betrouwbare aanwijzing lijkt.’

Pelorat schudde zijn hoofd. ‘Neem me niet kwalijk dat ik het zeg, Golan, maar nu praat je als een soldaat of een politicus. Zo werkt dat niet in de geschiedenis.’

Trevize haalde diep adem en bewaarde zijn humeur. ‘Zeg me dan hoe het wel werkt, Janov. We hebben twee dagen de tijd. Onderricht me.’

‘Je kunt niet afgaan op een enkele mythe of zelfs een enkele groep van verwante mythen, ik heb ze in hun totaliteit moeten verzamelen, analyseren, rangschikken en een systeem van symbolen moeten ontwikkelen om de verschillende aspecten van hun inhoud weer te geven — verhalen over onmogelijke weersomstandigheden, sterrenkundige details van planetenstelsels in relatie tot de dingen die werkelijk bestaan, de herkomst van culturele helden voorzover nadrukkelijk niet van inheemse afkomst, en nog vele honderden andere aspecten. Het heeft geen zin die hele lijst met je door te nemen. Daarvoor zijn zelfs twee dagen te kort. Ik ben er al ruim dertig jaar mee bezig!

Vervolgens heb ik een computerprogramma gemaakt dat al deze mythen heeft afgezocht op gemeenschappelijke kenmerken en een toetsmethode heeft toegepast om de echte onmogelijkheden uit te zeven. Geleidelijk heb ik zo een model kunnen ontwikkelen van de planeet die de Aarde in werkelijkheid geweest moet zijn. Immers, als alle menselijke wezens van een enkele planeet afkomstig zijn, moet die ene planeet onvermijdelijk een gegeven zijn dat al die oorsprongsmythen en heldenverhalen met elkaar gemeen hebben. Wil je dat ik de wiskundige kant van die bewijsvoering nader toelicht?’

‘Dank je, niet nu,’ zei Trevize. ‘Maar hoe kun je weten dat de wiskunde je niet heeft misleid? We weten met zekerheid dat Terminus pas vijf eeuwen geleden werd gesticht en dat de eerste menselijke wezens als een kolonie vanaf Trantor arriveerden, maar dat ze individueel afkomstig waren van tientallen, zo niet honderden verschillende andere werelden. Iemand die dit niet wist zou gemakkelijk kunnen geloven dat Hari Seldon en Salvor Hardin, die geen van beiden op Terminus geboren zijn, afkomstig waren van de Aarde en dat Trantor alleen maar een andere naam voor de Aarde was. En als dan gezocht zou worden naar een Trantor zoals dat in de tijd van Seldon werd beschreven een planeet waarvan het gehele landoppervlak bedekt was met een metalen laag zou die nu niet meer gevonden worden. Het verhaal zou dan beschouwd worden als een onmogelijke mythe.’

Pelorat zag er vergenoegd uit. ‘Ik trek mijn eerdere opmerking over soldaten en politici in, mijn beste. Jij beschikt over een opmerkelijk intuïtief gevoel. Natuurlijk moest ik veiligheidsmaatregelen nemen. Ik bedacht honderd vervalsingen gebaseerd op vertekeningen van de feitelijke geschiedenis en imitaties van het soort mythen dat ik had verzameld. Daarna heb ik geprobeerd die bedenksels in het model op te nemen. Een van mijn verzinsels was zelfs gebaseerd op de vroege geschiedenis van Terminus zelf. De computer heeft ze allemaal verworpen. Stuk voor stuk. Dat kan natuurlijk betekenen dat ik over te weinig fantasie beschik om iets redelijks te bedenken, maar ik heb mijn best gedaan.’

‘Daar ben ik zeker van, Janov. En wat heeft jouw model je over de Aarde geleerd?’

‘Een aantal dingen van wisselende waarschijnlijkheidsgraad. Een soort profiel. Zo heeft bijvoorbeeld ongeveer negentig procent van de bewoonde planeten in de Melkweg een rotatietijd van tussen de tweeëntwintig en zesentwintig Melkweg Standaarduren. Wel…’

Trevize onderbrak hem. ik hoop dat je daar geen aandacht aan hebt besteed, Janov. Daar is niets geheimzinnigs aan. Wil een planeet bewoonbaar zijn dan mag de rotatie niet zo snel zijn dat de patronen van luchtcirculatie tot onleefbare stormen leiden en niet zo langzaam dat de temperatuurverschillen extreem groot worden. Het is een eigenschap die geen variant, maar een gegeven is in de selectie. Menselijke wezens geven er de voorkeur aan te wonen op planeten met geschikte eigenschappen en als al deze bewoonde planeten dan over diezelfde eigenschappen blijken te beschikken kun je wel zeggen “wat een opmerkelijk toeval”, maar het is niet opmerkelijk en ook geen toeval.’

‘Feitelijk,’ zei Pelorat kalm, ‘is dat in de sociale wetenschappen een welbekend fenomeen. Ook in de natuurkunde, geloof ik, maar ik ben geen fysicus en weet het dus niet zeker. In elk geval staat het fenomeen bekend als “het antropische principe”. De waarnemer beïnvloedt de gebeurtenissen die hij waarneemt door het blote feit dat hij ze waarneemt of dat hij daar is om ze waar te nemen. Maar de echte vraag is: waar bevindt zich de planeet die hiervoor als model heeft gediend? Welke planeet draait om zijn as in precies éen Melkweg Standaarddag van vierentwintig Melkweg Standaarduren?’

Trevize keek peinzend en stak zijn onderlip naar voren. ‘Jij denkt dat die planeet de Aarde zou kunnen zijn ? Maar de Melkweg Standaard kan toch gebaseerd zijn op de kenmerken van elke willekeurige planeet, niet dan?’

‘Het is niet waarschijnlijk. Dat is niet de menselijke manier. Trantor is meer dan twaalfduizend jaar de hoofdstad van de Melkweg geweest, en twintigduizend jaar lang de wereld met het grootste aantal bewoners, maar toch is zijn rotatietijd van 1,08 Melkweg Standaarddag niet maatgevend geworden voor de gehele Melkweg. En de rotatietijd van Terminus is 0,91 MSD, maar die leggen wij niet op aan de planeten die wij beheersen. Elke planeet maakt voor de eigen doeleinden gebruik van de eigen berekeningen volgens het systeem van de Lokale Planeetdag en schakelt voor interplanetaire zaken met hulp van de computers over op conversies van LPD en MSD en omgekeerd. De Melkweg Standaarddag moet afkomstig zijn van de Aarde!’

‘Waarom moet dat?’

‘Om te beginnen omdat de Aarde ooit de enige bewoonde wereld was, zodat de lengte van de plaatselijke dag en het plaatselijke jaar natuurlijk standaard waren en dat waarschijnlijk uit een soort gemakzucht ook zouden blijven toen vervolgens andere planeten werden gekoloniseerd. En voorts bleek het model dat ik heb geproduceerd een Aarde te zijn die om zijn as draaide in precies vierentwintig Melkweg Standaarduren en om zijn zon in precies éen Melkweg Standaardjaar.’

‘Zou dat geen toeval kunnen zijn?’

Pelorat lachte. ‘Nu praat je zelf over toeval! Zou je durven wedden op de kans dat zoiets bij toeval gebeurt?’

‘Wel, wel,’ mompelde Trevize.

‘In feite zijn er nog meer aanwijzingen. Er bestaat een archaïsche eenheid van tijd die ‘maand’ heet…’

‘Daar heb ik van gehoord.’

‘Die periode komt kennelijk ongeveer overeen met de omlooptijd van de Aardse satelliet om de Aarde. Maar…’

‘Ja?’

‘Wel, een van de nogal verbluffende factoren in mijn model is het feit dat deze satelliet zo omvangrijk is ruim een kwart van de diameter van de Aarde zelf.’

‘Van zoiets heb ik nog nooit gehoord, Janov. Er is geen enkele bewoonde wereld in de Melkweg die zo’n satelliet heeft.’

‘Maar dat is juist goed,’ zie Pelorat enthousiast. ‘Als de Aarde een unieke planeet is omdat zij een veelheid van soorten en een evolutie van intelligentie heeft voortgebracht, dan zal die uniekheid ook in haar fysieke kenmerken moeten blijken!’

‘Maar wat kan een grote satelliet nu te maken hebben met een veelheid van levensvormen en intelligentie en zo?’

‘Nou ja, dat is inderdaad een probleempje. Ik weet het niet precies. Maar het is de moeite van een onderzoek waard, vind je niet?’

Trevize ging rechtop staan en kruiste zijn armen voor zijn borst. ‘Wat is de moeilijkheid dan eigenlijk? Laten we de statistieken van de bewoonde planeten bekijken en nagaan of er een is die om zijn as draait in precies een Melkweg Standaarddag en om zijn zon in precies een Melkweg Standaardjaar. En als die planeet dan ook nog een enorme satelliet bezit, heb je precies wat je zoekt. Uit je opmerking dat je een ‘uitstekende mogelijkheid in gedachten’ had leid ik af, dat je dit al gedaan hebt en je planeet hebt gevonden.’

Pelorat leek niet op zijn gemak. ‘Wel, nou, zo is het niet precies gegaan. Ik heb de statistische gegevens wel bestudeerd, althans: dat heb ik laten doen door de afdeling sterrenkunde, maar, om het maar botweg te zeggen: zo’n planeet is er niet.’

Trevize liet zich met een plof terugvallen in zijn stoel. ‘Maar dat betekent dat je hele redenering in duigen valt!’

‘Niet helemaal, lijkt mij.’

‘Hoe bedoel je: niet helemaal? Je produceert een model dat voorzien is van allerlei gedetailleerde eigenschappen en vervolgens kun je niets vinden waar op het past. Dan is je model onbruikbaar. Dan moet je helemaal opnieuw beginnen.’

‘Nee. Het betekent alleen dat de statistieken over de bewoonde werelden niet volledig zijn. Tenslotte zijn er daarvan tientallen miljoenen en sommige daarvan leiden een obscuur bestaan. Zo zijn er bijvoorbeeld geen betrouwbare gegevens over de bevolkingsaantallen van meer dan de helft van die planeten. En over zeshonderdveertig duizend bewoonde werelden is vrijwel geen andere informatie beschikbaar dan hun naam en soms hun lokatie. Sommige Melkwegkundigen hebben geschat dat er wel tienduizend bewoonde planeten kunnen zijn die helemaal niet geregistreerd zijn. Die werelden geven daar waarschijnlijk zelf de voorkeur aan. In de Keizertijd hebben ze aldus vermoedelijk heel wat belasting uitgespaard.’

‘En in de eeuwen die volgden,’ zei Trevize cynisch, ‘hebben ze vermoedelijk gediend als thuisbasis voor piraten en dat kan bij gelegenheid wel eens lucratiever zijn gebleken dan normale handel.’

‘Daar weet ik niet veel van,’ zei Pelorat aarzelend.

Trevize zei: ‘Hoe dan ook, volgens mij moet de Aarde voorkomen op de lijst van bewoonde planeten, of ze het nou zelf wilde of niet. Het is immers per definitie de oudste wereld van allemaal en ze kan dus tijdens de eerste eeuwen van de Galactische beschaving onmogelijk over het hoofd zijn gezien. En als je eenmaal op die lijst staat, kom je er niet meer vanaf. In dat opzicht mag je heus wel rekenen op de menselijke gemakzucht.’

Pelorat aarzelde en zag er gekweld uit. ‘Eigenlijk… eigenlijk is er wel een planeet die Aarde heet op de lijst van bewoonde werelden.’

Trevize staarde hem aan. ‘Ik meen mij vaag te herinneren dat je me een momentje geleden vezekerde dat de Aarde niet op die lijst voorkwam!’

‘Niet als zodanig, niet als Aarde. Maar wel is er een planeet die Gaia heet.’

‘Wat heeft die ermee te maken. Gaia?’

‘Je spelt het met G, A, I en A. Het betekent “Aarde”.’

‘Waarom zou dat woord “Aarde” betekenen en niet iets geheel anders, Janov? De naam zegt mij niets.’

Pelorats gewoonlijk uitdrukkingsloze gezicht vertoonde nu iets dat op een grimas leek. ‘Ik weet niet zeker of je dit zult geloven… Als je uitgaat van mijn analyse van de mythen waren er verschillende, onderling niet verstaanbare talen op de Aarde.’

‘Wat?’

‘Ja. Tenslotte kennen we ook in de Melkweg wel duizend verschillende manieren van spreken…’

‘In de Melkweg zijn er zeker talloze dialecten, maar die zijn onderling niet onverstaanbaar. En zelfs als het verstaan ervan in sommige gevallen nogal moeilijk is, hebben we in elk geval samen nog de Melkweg Standaard.’

‘Zeker, maar er vinden voortdurend interstellaire reizen plaats. Maar wat zou er gebeuren als een bepaalde wereld gedurende lange tijd in isolement zou raken?’

‘Maar jij hebt het immers over de Aarde. Een enkele planeet. Hoezo isolement?’

‘Vergeet niet dat het de oorsprongsplaneet is en dat de mensheid daar ooit onbeschrijflijk primitief moet zijn geweest. Zonder interstellaire reizen, zonder computers, zonder enige technische kennis bezig te evolueren uit niet-menselijke voorouders.’

‘Belachelijk!’

Pelorat was pijnlijk getroffen en neeg even zijn hoofd. ‘Het heeft misschien geen zin hierover te praten, makker. Ik ben er nog tegenover niemand in geslaagd het overtuigend te laten klinken. Dat is vast en zeker mijn eigen schuld.’

Trevize toonde meteen berouw. ‘Het spijt me, Janov. Ik sprak zonder na te denken. Dit zijn tenslotte visies waaraan ik niet gewend ben. Jij hebt deze theorieën in dertig jaar geleidelijk ontwikkeld, maar ik krijg ze allemaal onverhoeds over me heen gegooid. Daar moet je begrip voor hebben. Goed, ik stel mij voor dat we een Aarde hebben met primitieve mensen die twee geheel verschillende, onderling niet verstaanbare talen spreken…’

‘Eerder een stuk of vijf,’ zie Pelorat bedeesd. ‘De Aarde kan hebben bestaan uit een aantal grote landmassa’s en misschien heeft er in het begin geen communicatie tussen die werelddelen plaatsgevonden. De bewoners van elk van die landmassa’s zouden dan een eigen taal hebben kunnen ontwikkelen.’

Met zorgvuldige ernst zei Trevize: ‘En toen zij van eikaars bestaan op de hoogte kwamen, hebben zij misschien op elk van deze landmassa’s de Vraag naar de Oorsprong gesteld en zich afgevraagd op welke landmassa de mens voor het eerst van de andere dieren was gaan verschillen.’

‘Heel goed mogelijk, Golan. Dat zou een sterk voor de hand liggende houding van hen zijn geweest.’

‘En in een van die talen staat het woord Gaia gelijk aan Aarde. En het woord Aarde zelf is ontleend aan een van de andere talen op de planeet.’

‘Ja, ja.’

‘En aangezien Melkweg Standaard de taal is die afstamde van de specifieke Aardse taal waarin “Aarde” ook echt “Aarde” betekende, noemen de mensen van de Aarde hun planeet om de een of andere reden nu “Gaia” volgens een van hun andere talen.’

‘Precies! Je bent erg snel van begrip, Golan!’

‘Maar het komt mij voor dat er geen reden is om hier geheimzinnig over te doen. Als Gaia werkelijk de Aarde is, ondanks het verschil in naam, moet Gaia volgens jouw eerdere redenering een rotatietijd van precies een Melkweg Dag, een omwentelingstijd van precies een Melkweg Jaar, en een grote satelliet die er precies in een maand omheen draait bezitten.’

‘Ja, zo zou het moeten zijn.’

‘Welnu, voldoet Gaia aan deze voorwaarden of voldoet zij er niet aan?’

‘Dat kan ik niet zeggen. Deze informatie komt niet voor in de tabellen.’

‘Nee ? Wel, Janov, zullen we dan maar naar Gaia toe gaan en zelf de tijden opmeten en de satelliet bekijken?’

‘Dat zou ik wel willen, Golan,’ zei Pelorat aarzelend. ‘Het probleem is alleen dat ook de lokatie van de planeet niet precies bekend is.’

‘Je bedoelt dat je alleen de naam weet, en verder helemaal niets, en dat dat jouw “uitstekende mogelijkheid” is?’

‘Maar dat is precies de reden waarom ik naar de Galactische Bibliotheek wil!’

‘Wacht even. Je zei dat de lokatie van de planeet niet precies bekend is. Welke informatie geven de tabellen dan wel?’

‘Zij lokaliseren de planeet in de Sayshell Sector — en zetten er een vraagteken achter.’

‘Nou, dan. Laat je niet ontmoedigen, Janov. We gaan naar de Sayshell Sector en dan zullen we Gaia daar wel weten te vinden!’