172349.fb2 De linkerhand van God - читать онлайн бесплатно полную версию книги . Страница 6

De linkerhand van God - читать онлайн бесплатно полную версию книги . Страница 6

4

Die avond, na het werk, ging ik een stukje varen met mijn boot. Om afstand te nemen van Debs vragen en na te gaan wat ik voelde. Voelen. Ik en voelen. Het idee alleen al.

Ik stuurde de Whaler langzaam de vaart in en dacht aan niets, bevond me in een vredige, bijna meditatieve staat. Met een soepel gangetje voer ik langs de grote huizen, die van elkaar waren gescheiden door hoge heggen of hekken van draadgaas. Ik wekte twee boeggolven op en wierp een brede glimlach naar al mijn buren in hun tuinen, die doorliepen tot aan de waterkant. Er speelden kinderen op de keurig onderhouden gazons. Pa en ma waren aan het barbecuen, zaten in ligstoelen of poetsten het hek terwijl ze met argusogen de kinderen in de gaten hielden. Ik zwaaide naar iedereen en sommige buren zwaaiden zelfs terug. Ze kenden me, hadden me eerder voorbij zien varen, altijd opgewekt en met een hartelijk ‘hallo’ voor iedereen. Het was altijd zo’n aardige man. Altijd heel vriendelijk. Ik kan gewoon niet geloven dat hij al die vreselijke dingen heeft gedaan…

Aan het eind van de vaart draaide ik de gashendel verder open, stuurde naar het zuidoosten en zette koers naar Cape Florida. De wind in mijn gezicht en de smaak van zout water op mijn tong hielp me mijn hoofd leeg te maken, me schoon en fris te voelen. Dit was de ideale manier om goed na te denken. Deels door de vrede en rust van het water en deels door het feit dat alle andere watersportliefhebbers — geheel volgens de beste tradities van de watersport in Miami — me probeerden te overvaren. Ik vond dat heel ontspannend. Hier voelde ik me echt thuis. Dit was mijn terrein en dit waren mijn mensen.

Op het werk waren er gedurende de hele dag nieuwtjes over het sporenonderzoek binnengekomen. Rond lunchtijd wist het hele land van de moord. De hoerenmoorden waren het nieuws van de dag na de ‘misselijkmakende vondst’ bij het Cacique motel. Channel 7 was er op ronduit meesterlijke wijze in geslaagd de hysterie over de gruwelijke vondst van de lichaamsdelen in de container in beeld te brengen zonder er werkelijk iets over te zeggen. Zoals inspecteur LaGuerta nuchter had vastgesteld, ging het hier slechts om hoeren, maar toen door de pers de publieke druk begon toe te nemen, hadden het net zo goed de dochters van senatoren kunnen zijn. En dus had de politie zich overgegeven aan een strategie van defensieve manoeuvres, want men wist precies wat voor commentaar er uit die hoek te verwachten viel.

Deb was op de plaats delict gebleven totdat de korpschef begon te vrezen dat er te veel overuren geschreven zouden worden en was toen naar huis gestuurd. Om twee uur ’s middags belde ze me om te vragen wat ik had ontdekt, wat heel weinig was. In het motel waren geen sporen van betekenis gevonden en op het parkeerterrein stonden zo veel bandensporen, dat geen ervan te herkennen was. Geen vingerafdrukken en sporen op de container en evenmin op de vuilniszakken en de lichaamsdelen. Alles was brand- en brandschoon.

De enige aanwijzing van betekenis van die dag was het linkerbeen. Zoals Angel had vastgesteld, was het rechterbeen in drie keurige stukken gesneden, op de heup, de knie en de enkel. Maar het linkerbeen was dat niet. Dat was in slechts twee stukken gesneden, die later netjes waren ingepakt. Aha, had inspecteur LaGuerta, het genie, gezegd. Iemand had de moordenaar gestoord, hem verrast en aan het schrikken gemaakt waardoor hij de laatste snee niet had kunnen maken. Hij was gezien en in paniek geraakt. En ze had het hele onderzoek gericht op het vinden van die getuige.

Er was echter een probleempje met de theorie van LaGuerta. Een detail, muggenzifterij misschien, maar… het lijk was heel zorgvuldig schoongemaakt en ingepakt nadat het in stukken was gesneden. En daarna had hij alles naar de container gebracht, heel voorzichtig en blijkbaar met voldoende tijd om geen fouten te maken en geen sporen achter te laten. Of niemand had LaGuerta hierop opmerkzaam gemaakt, of — de wonderen waren de wereld nog niet uit — was het mogelijk dat niemand op het idee was gekomen? Dat kon best, want een groot deel van politiewerk is routine en het passen van details in bestaande patronen. En als een patroon helemaal nieuw is, lijkt een onderzoek soms op drie blinde mannen die met een vergrootglas een olifant zoeken.

Aangezien ik niet blind was en ook niet werd geplaagd door routine, kwam het me als veel waarschijnlijker voor dat de moordenaar gewoon ontevreden was geweest. Hij had tijd genoeg gehad om te doen wat hij wilde, maar dit was al de vijfde moord in hetzelfde patroon. Begon het hem te vervelen om de lijken alleen maar in stukken te hakken? Was onze vriend misschien op zoek naar iets nieuws, iets anders? Wilde hij nieuwe wegen gaan verkennen, zich op onbekend terrein begeven?

Ik kon zijn frustratie bijna voelen. Om zover te komen, helemaal tot het eind, tot en met het in mootjes hakken van het lijk en die als cadeautjes verpakken, en dan opeens tot het besef te komen: dit is het niet. Dit is gewoon niet genoeg. Coitus interruptus.

Het gaf hem op deze manier gewoon niet genoeg voldoening meer. Hij had behoefte aan iets anders. Hij probeerde iets uit te drukken maar had de juiste taal nog niet gevonden. In mijn persoonlijke opvatting — ik bedoel, als ik hem was — zou dit hem heel erg frustreren. En was er een grote kans dat hij verder zou gaan kijken op zoek naar een antwoord.

Binnenkort.

LaGuerta mocht naar haar getuige gaan zoeken. Die zou ze niet vinden. Het ging hier om een kil, berekenend monster dat voor mij uitermate fascinerend was. Maar wat ging ik daaraan doen, aan die fascinatie? Dat wist ik niet precies en daarom was ik een eindje gaan varen om daarover na te denken.

Een Donzi schoot met honderd kilometer per uur op twintig centimeter afstand voor mijn boeg langs. Ik zwaaide hem breed lachend na en keerde terug naar het heden. Ik naderde Stiltsville, de grotendeels verlaten verzameling paalwoningen aan de kust van Cape Florida. Ik maakte een wijde bocht, zonder precies te weten waar ik naartoe wilde, en liet mijn gedachten zo’n zelfde bocht beschrijven.

Wat moest ik doen? Ik moest dat nu beslissen, voordat ik Deborah echt ging helpen. Ik kon haar helpen deze zaak op te lossen, absoluut. Niemand kon dat beter dan ik. Er was niet eens iemand die zelfs maar in de juiste richting dacht. Maar wilde ik haar ook helpen? Wilde ik dat deze dader werd gearresteerd? Of wilde ik hem zelf opsporen en er zelf voor zorgen dat hij stopte? Of sterker nog — o, wat een tergende, verleidelijke gedachte was dat — wilde ik eigenlijk wel dat hij ophield?

Wat moest ik doen?

Rechts van me, in de schemering, zag ik Eliot Key. En zoals altijd dacht ik terug aan de keer dat ik daar kampeerde met Harry Morgan. Mijn stiefvader. De befaamde politieman.

Je bent anders dan anderen, Dexter.

Ja, Harry, dat ben ik zeker.

Maar je kunt dat anderszijn leren beheersen en het constructief leren gebruiken.

Oke, Harry, als jij dat zegt.

Hoe dan?

En hij vertelde het me.

Er bestaat geen mooiere sterrenhemel dan die van Zuid-Florida als je veertien jaar oud bent en daar kampeert met je vader. Ook als hij alleen maar je adoptiefvader is. En zelfs als de indrukwekkende aanblik van al die sterren slechts een lichte tevredenheid in je teweegbrengt, aangezien er van emoties geen sprake kan zijn. Want je voelt het niet. Dat is een deel van de reden dat je hier bent.

Het kampvuur is bijna gedoofd, de sterren schijnen erop los en je goede oude adoptiefvader heeft al enige tijd niets gezegd. Hij neemt kleine slokjes uit een ouderwetse heupflacon die hij uit een zijvak van zijn rugzak heeft gehaald. Hij doet dat een beetje onwennig, niet zoals de meeste andere politiemensen, want hij is niet echt een drinker. Maar de flacon is nu leeg en als hij ooit tegen me gaat zeggen wat hij heeft voorgenomen, is het daar nu het moment voor.

‘Je bent anders, Dexter,’ zegt hij.

Ik maak mijn blik los van de sterren. Op de zanderige open plek werpt de laatste gloed van het vuur flauwe schaduwen om zich heen. Sommige daarvan bewegen over Harry’s gezicht. Hij kijkt me op een vreemde manier aan, met een blik die ik nog niet eerder heb gezien. Vastbesloten, ongelukkig en een beetje wezenloos. ‘Wat bedoel je, papa?’

Hij wendt zijn blik af. ‘De Billups hebben me verteld dat Buddy is verdwenen,’ zegt hij.

‘Dat luidruchtige mormel. Hij blafte de hele nacht. Mama kon er niet van slapen.’

En mama had haar slaap hard nodig. Ze leed aan kanker en had niet lang meer te leven, dus ze moest veel rusten, en dat kon ze niet als dat ellendige rothondje aan de overkant dag en nacht blafte naar elk blaadje dat van de bomen viel.

‘Ik heb het graf gevonden,’ zegt Harry. ‘Er zaten nog veel meer botten in, Dexter. Niet alleen die van Buddy.’

Daar kan ik weinig op zeggen. Ik pak een handje dennennaalden, laat ze langzaam naar de grond dwarrelen en wacht tot Harry doorgaat.

‘Hoelang doe je dit al?’

Ik kijk naar Harry’s gezicht en daarna gaat mijn blik over de open plek naar het strand. Onze boot ligt daar zachtjes te deinen in de branding. Helemaal rechts zijn de lichtjes van Miami, een zachte lichtgloed. Ik weet niet precies welke kant Harry op wil, wat hij wil horen. Maar mijn adoptiefvader is een direct mens, heel recht door zee, dus de waarheid is meestal de beste optie met Harry. Want of hij weet het al, of hij is van plan het uit te zoeken.

‘Anderhalf jaar,’ zeg ik.

Harry knikt. ‘Waarom ben je ermee begonnen?’

Dat is een goede vraag, zeker voor iemand van veertien. ‘Het was gewoon zoiets als… alsof ik het moest doen,’ zeg ik tegen hem. Zelfs toen al, nog zo jong maar al een gladde prater.

‘Hoor je een stem in je hoofd?’ wil hij weten. ‘Iets of iemand die tegen je zegt wat je moet doen, en dat je het daarom doet?’

‘Eh…’ zeg ik, met de welbespraaktheid van een veertienjarige. ‘Nee, niet echt.’

‘Vertel het me maar,’ zegt Harry.

Ik wou dat de maan er was, die lekkere dikke ronde maan, iets groters om naar te kijken. Ik pak nog een handje dennennaalden en knijp ze fijn. Mijn gezicht gloeit alsof hij me vraagt hem over mijn seksdromen te vertellen. Wat op een bepaalde manier… ‘Ik, eh… je weet wel, voel iets,’ zeg ik. ‘Binnen in me. Iets wat me in de gaten houdt en me… eh, uitlacht, misschien? Maar het is niet echt een stem. Alleen…’ Weer een welbespraakt schouderophalen. Maar Harry schijnt te begrijpen wat ik bedoel.

‘En dat iets dwingt je om dingen dood te maken?’

Hoog boven ons schuift langzaam een vliegtuig voorbij. ‘Eh… nee, het dwingt me niet,’ zeg ik. ‘Maar het zorgt er wel voor dat het een goed idee lijkt.’

‘Heb je ook al eens iets anders dood willen maken? Iets wat groter is dan een hond?’

Ik probeer antwoord te geven maar er komt geen geluid uit mijn mond. Ik schraap mijn keel. ‘Ja,’ zeg ik.

‘Een mens?’

‘Niemand in het bijzonder, papa. Alleen…’ Ik haal mijn schouders weer op.

‘Waarom heb je het niet gedaan?’

‘Omdat… omdat ik dacht dat jij dat niet leuk zou vinden. Jij en mama.’

‘En dat heeft je ervan weerhouden?’

‘Eh… ja. Ik wilde niet dat je… eh, boos op me werd? Dat je… je weet wel… teleurgesteld in me zou zijn?’

Ik kijk opzij naar Harry. Hij zit me aan te kijken, naar me te staren. ‘Zijn we daarom gaan kamperen, papa? Om hierover te praten?’

‘Ja,’ zegt Harry. ‘We hebben behoefte aan duidelijkheid.’

Duidelijkheid. Ja, dat is typisch Harry, helemaal hoe hij vindt dat het leven geleefd moet worden. Duidelijkheid, overzicht en gepoetste schoenen. En zelfs toen wist ik het al, wist ik dat behoefte om af en toe iets dood te maken vroeg of laat in de weg van die duidelijkheid zou komen te staan.

‘Waarom?’ vraag ik, waarna hij me enige tijd recht blijft aankijken en ten slotte knikt wanneer hij ziet dat ik een en al aandacht ben.

‘Je bent een goeie jongen,’ zegt hij. ‘Kijk…’ Maar in plaats van door te gaan duurt het een hele tijd voordat hij weer iets zegt. Ik kijk naar de lichtjes van een schip dat ongeveer tweehonderd meter van ons strandje voorbijvaart. Boven het geronk van de motor uit hoor ik schelle Cubaanse muziek. ‘Kijk,’ zegt Harry weer, en ik kijk hem aan. Maar hij wendt zijn blik af en kijkt naar het nagloeiende vuur alsof daar de toekomst te zien is. ‘Het zit zo,’ zegt hij. Ik luister aandachtig toe. Dit zegt Harry altijd wanneer hij een waarheid van de hogere orde gaat verkondigen. Hij zei het toen hij me leerde hoe ik een boogbal moest gooien en hoe ik een bal een links effect mee moest geven. Het zit zo, zei hij toen, en dat was ook altijd zo.

‘Ik begin ouder te worden, Dexter.’ Hij wacht totdat ik protesteer maar als ik dat niet doe, knikt hij. ‘Ik geloof dat mensen de dingen anders begrijpen wanneer ze ouder worden,’ zegt hij. ‘Het is niet zozeer dat ze milder worden of dat ze in plaats van zwart-wit alleen nog de grijze tussengebieden zien, maar ik geloof echt dat ze de dingen anders gaan begrijpen. Beter gaan begrijpen.’ Hij kijkt me aan met zijn typische Harry-blik, blauwe ogen vol ongepolijste genegenheid.

‘Oke,’ zeg ik.

‘Tien jaar geleden zou ik je in een inrichting hebben laten opsluiten,’ zegt hij en ik knipper met mijn ogen van schrik. Ik voel me bijna gekwetst, hoewel ik er zelf ook aan heb gedacht. ‘Maar nu weet ik wel beter,’ zegt hij. ‘Ik weet hoe je bent en ik weet dat je een goeie jongen bent.’

‘Nee,’ zeg ik, heel zacht en zwak, maar Harry heeft het gehoord.

‘Jawel,’ zegt hij vol overtuiging. ‘Je bent een goeie jongen, Dex, dat weet ik. Ik weet het.’ Bijna alsof hij het tegen zichzelf heeft, misschien voor het effect, en dan kijkt hij me recht aan. ‘Anders had het je niets kunnen schelen hoe ik erover dacht, of hoe mama erover dacht. Dan had je het gewoon gedaan. Je kunt er niets aan doen, dat weet ik. Omdat…’ Hij zwijgt en blijft me even aankijken. Ik begin me onbehaaglijk te voelen. ‘Wat herinner je je van vroeger?’ vraagt hij. ‘Je weet wel, van voordat je bij ons kwam?’

Die vraag doet nog steeds pijn, hoewel ik niet precies weet waarom. Ik was pas vier. ‘Niks,’ zeg ik.

‘Mooi zo,’ zegt hij. ‘Niemand hoort dat soort dingen te onthouden.’ En zolang als hij zal leven is dit het enige wat hij er ooit over zal zeggen. ‘Maar ook al herinner je je niks, Dex, het heeft toch iets met je gedaan. Het heeft je gemaakt tot wat je nu bent. Ik heb er met een paar mensen over gepraat.’ En totaal onverwacht werpt hij me een half, bijna verlegen Harry-glimlachje toe. ‘Ik heb dit verwacht. Wat jou is overkomen toen je klein was, heeft je gevormd tot wat je nu bent. Ik heb geprobeerd het glad te strijken maar…’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Het was te sterk en te veel. Het heeft je in een te vroeg stadium te pakken gekregen en dat krijg je er niet zomaar weer uit. Het zorgt ervoor dat je wilt moorden. En daar kun jij niets aan doen. Je kunt dat niet veranderen. Maar…’ zegt hij, en dan wendt hij zijn blik weer af, kijkt hij naar iets wat ik niet kan zien. ‘Maar je kunt het wel sturen. Je kunt het beheersen. Je kunt kiezen…’ Hij koos zijn woorden nu heel zorgvuldig, zorgvuldiger dan ik ooit had meegemaakt. ‘… kiezen wat… of wie je vermoordt.’ Daarna wierp hij me een glimlach toe die heel anders dan anders was, heel vaag en zo droog als de as van het vuur dat bijna gedoofd was. ‘Er zijn genoeg mensen die het verdienen, Dex…’

En met die laatste woorden zou hij mijn hele leven vormgeven, alles, wie ik was en wat ik zou doen. De geweldige, scherpziende, alwetende Harry. Mijn vader.

Als ik in staat was geweest van iemand te houden, wat zou ik dan veel van Harry hebben gehouden!

Het was zo lang geleden. Harry was al zo lang dood. Maar zijn lessen leefden voort. Niet vanwege warme, emotionele gevoelens die ik voor hem zou hebben. Maar omdat Harry gelijk had. Ik had dat keer op keer bewezen. Harry kende me en hij had me waardevolle lessen geleerd.

Wees voorzichtig, had Harry gezegd. En hij had me geleerd hoe ik voorzichtig moest zijn zoals alleen een politieman dat aan een moordenaar kan leren.

Hij leerde me ook om zorgvuldig mijn slachtoffer te kiezen uit de groep van degenen die het verdienden. Om helemaal zeker van mijn zaak te zijn. Om netjes te werken. Geen sporen achter te laten. En om emotionele betrokkenheid altijd te vermijden, want die kon leiden tot het maken van fouten.

En voorzichtig zijn ging natuurlijk veel verder dan alleen tijdens het feitelijke plegen van de moord. Voorzichtig zijn betekende ook heel zorgvuldig een leven opbouwen. Dat leven in te delen in segmenten. Er sociale contacten op na te houden. Het echte leven na te bootsen.

Wat ik allemaal met de grootst mogelijke zorgvuldigheid had gedaan. Ik was een bijna volmaakt hologram. Boven verdenking verheven, onberispelijk en nietsontziend. Een keurig en beleefd monster, de ideale schoonzoon. Zelfs Deborah trapte er regelmatig in, in ieder geval wat sommige dingen betrof. Maar natuurlijk geloofde ook zij wat ze wilde geloven.

En nu geloofde ze dat ik haar kon helpen deze moorden op te lossen en haar carriere bij de politie een zetje in de goede richting te geven zodat ze haar sekspoezenpakje kon inruilen voor een keurig mantelpakje. En ze had natuurlijk gelijk. Ik kon haar helpen. Maar eigenlijk wilde ik dat niet, want ik vond het best leuk om een andere seriemoordenaar aan het werk te zien, en bovendien was er sprake van een zekere esthetische overeenkomst, en van…

Emotionele betrokkenheid.

Kijk, daar had je het. Ik was duidelijk in overtreding van de wet van Harry.

Ik stuurde mijn boot terug naar de vaart die naar mijn huis leidde. Het was inmiddels aardedonker maar ik navigeerde op de radar en stuurde een paar graden naar links, naar de vertrouwde wateren.

Het was niet anders. Harry had altijd gelijk gehad en hij had ook nu gelijk. Vermijd emotionele betrokkenheid, had hij gezegd. Dus dat zou ik doen.

Ik zou Deb gaan helpen.