173504.fb2
Er waren ongetwijfeld veel eenvoudigere dingen in deze wereld dan een plek op de parkeerplaats van het Nationaal Ziekenhuis te vinden. Matthias vond er uiteindelijk eentje op aanzienlijke afstand van het gebouw dat onderdak bood aan het onderzoeksinstituut voor pathologie. Þóra was kort op kantoor geweest en had een brief aan de politie afgerond waarin ze een aanvraag indiende om als vertegenwoordiger van de familie de stukken over de zaak in bezit te krijgen. De brief zat in de envelop en in het bakje van Bella die er hopelijk vandaag mee naar de post zou gaan. Þóra besloot echter toch de kansen daarop te vergroten door een briefje op de envelop te plakken waarop stond: ‘Mag in geen geval voor het weekend op de post!’ Þóra had daarnaast de Luchtvaartschool opgebeld om navraag te doen naar de uitgave op Haralds creditcard in september. Ze had daar te horen gekregen dat Harald een klein vliegtuigje met piloot gehuurd had om op één dag naar Hólmavík en terug te vliegen. Þóra zocht Hólmavík op het internet op en het kostte niet veel tijd om te begrijpen wat Harald daar aangetrokken had: daar was een museum over hekserij in de Strandar-regio. Ze had vervolgens Hotel Rangá opgebeld om Haralds reizen daarheen na te trekken en ze had steeds te horen gekregen dat hij twee kamers voor twee nachten had gereserveerd en betaald; de namen op de reservering waren Harald Guntlieb en Harry Potter. Erg origineel. Ze vertelde Matthias hierover, evenals over Haralds reis naar Hólmavík, terwijl ze rondjes over het parkeerterrein reden.
‘Een hoop nieuwe informatie,’ zei Matthias en hij draaide de huurauto een net vrijgekomen parkeerplaats in.
Ze liepen in de richting van het huis dat voor het hoofdgebouw stond. Het had ’s nachts gesneeuwd en Matthias baande zich een weg over het pad dat zich daar gevormd had. Het weer was ruw en een bijtend koude noordenwind rukte aan Þóra’s haar. ’s Ochtends had ze besloten haar haar los te doen, maar ze kwam op dat besluit terug nu de wind haar haar in alle richtingen blies. Ik kom wel heel elegant op onze bestemming aan, dacht Þóra. Ze bleef even staan, draaide haar rug naar de wind toe en trachtte haar haar te beschermen door een sjaal om haar hoofd te wikkelen. Nadat ze dat gedaan had, liep ze met rasse schreden achter Matthias aan.
Toen ze uiteindelijk bij het huis aankwamen, keek hij voor de eerste keer op sinds ze bij de auto weggegaan waren. Hij keek lang heel geïnteresseerd naar de sjaal om haar hoofd. Ze kon zich goed voorstellen hoe aantrekkelijk ze eruitzag en kreeg dat bevestigd toen hij zijn wenkbrauwen optrok en zei: ‘Er is hierbinnen vast een toilet dat je kunt gebruiken.’
Þóra hield zichzelf in, hoewel ze hem graag een flinke sneer had gegeven. In plaats daarvan glimlachte ze alleen stijfjes naar hem en trok de deur open. Ze liep naar een vrouw die een leeg karretje voor zich uit duwde, en vroeg haar waar de arts te vinden was met wie ze een afspraak hadden. De vrouw vroeg hun eerst of hij hen verwachtte, maar toen wees ze hen in de richting van een werkkamer aan het einde van een gang. Ze zei hun ook even buiten te wachten, daar ze wist dat de arts nog niet terug was van een ochtendvergadering.
Þóra en Matthias gingen op twee versleten stoelen zitten die langs de muur van de gang stonden.
‘Ik wilde je niet beledigen. Sorry,’ zei Matthias zonder echter naar Þóra te kijken.
Þóra had geen zin om over haar uiterlijk te praten en reageerde niet. Ze haalde de sjaal zo waardig mogelijk van haar hoofd en legde hem op haar schoot. Ze reikte naar de stapel verscheurde tijdschriften die op een tafeltje tussen de stoelen lag.
‘Wat voor mensen lezen dit eigenlijk?’ mompelde ze terwijl ze door de stapel heen bladerde.
‘Ik denk dat degenen die hier terechtkomen, niet op zoek zijn naar leesmateriaal,’ antwoordde Matthias. Hij zat rechtop en keek recht voor zich uit.
Þóra legde de stapel geërgerd weg. ‘Nee, misschien niet.’ Ze keek op de klok en zei ongeduldig: ‘Waar blijft die man?’
‘Hij komt wel,’ was het antwoord kortaf. ‘Ik begin trouwens mijn bedenkingen over jou en deze bijeenkomst te krijgen.’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg ze geïrriteerd.
‘Ik denk dat dit erg onplezierig voor je zal zijn,’ antwoordde hij en hij draaide zich naar haar toe. ‘Je hebt geen enkele ervaring met de realiteit van dit soort zaken en ik weet niet zeker of dit wel handig is. Het zou het beste zijn als ik je gewoon zou vertellen wat ter sprake komt.’
Þóra keek hem scherp aan. ‘Ik heb twee kinderen gebaard met bijbehorende pijn, bloed, nageboorten, slijmvliezen en god mag weten wat. Ik overleef het heus wel.’ Ze vouwde haar armen over elkaar heen en draaide zich om. ‘En wat heb jij dan wel gedaan?’
Matthias scheen niet erg vrolijk te worden van deze indrukwekkende ervaringen van Þóra. ‘Van alles en nog wat. Ik wil je die dingen besparen; in tegenstelling tot jou heb ik er geen behoefte aan me daarvoor op de borst te kloppen.’
Þóra sloeg haar ogen ten hemel. Hij was nou niet bepaald een lolbroek, deze Duitser. Ze besloot liever de Wachttoren te bestuderen dan te proberen gesprekken met hem gaande te houden. Ze was halverwege een artikel over de verderfelijke invloed van de televisie op jongeren over de hele wereld toen een man in een witte jas door de gang in hun richting gestormd kwam. Hij was rond de zestig, begon aan zijn slapen grijs te worden maar was verder erg gebruind. Zijn ogen waren omgeven door kleine, witte lachrimpeltjes waaruit Þóra afleidde dat hij in de zon veel plezier gehad moest hebben. Hij bleef voor hen staan en Þóra en Matthias stonden beiden op.
‘Aangenaam,’ zei de man en hij reikte hun de hand. ‘Þráinn Hafsteinsson.’
Þóra en Matthias groetten hem en stelden zich voor.
‘Treedt binnen,’ zei de arts in het Engels zodat Matthias het kon begrijpen, en deed de deur naar zijn werkkamer open. ‘Mijn excuses dat ik zo laat was,’ voegde hij er in het IJslands aan toe en hij richtte zijn woorden tot Þóra.
‘Dat geeft niet,’ antwoordde ze. ‘Er liggen in de wachtkamer zoveel interessante tijdschriften; ik had het liefst nog wat langer willen wachten.’ Ze glimlachte naar hem.
De arts keek haar verwonderd aan. ‘Ja, precies.’ Ze gingen zijn werkkamer binnen waar weinig oppervlakte onbezet was. De wanden waren voor het grootste deel met boekenplanken vol vakliteratuur en tijdschriften in alle soorten en maten bedekt en er stond één enkele archiefkast tussen. De arts liep naar een groot bureau waarop alles keurig geordend was, en ging zitten terwijl hij hun vroeg plaats te nemen in twee stoelen die voor het bureau stonden. ‘Welnu.’ Hij legde beide handen op het bureaublad terwijl hij dat zei, als om er nadruk op te leggen dat nu hun eigenlijke afspraak zou beginnen. ‘Ik neem aan dat we dit gesprek in het Engels moeten voortzetten.’
Þóra en Matthias knikten.
Hij ging verder: ‘Dat zal geen probleem zijn, aangezien ik mijn vervolgopleiding in de Verenigde Staten gedaan heb. Duits heb ik echter niet gesproken sinds ik indertijd bij een mondeling tentamen Duits weggelopen ben, dus dat zal ik jullie besparen.’
‘Zoals ik u aan de telefoon vertelde is Engels prima,’ zei Matthias en Þóra trachtte niet te lachen om zijn zware Duitse accent.
‘Goed,’ zei de arts en hij pakte een gele archiefmap die boven op een stapel bladen voor hem op zijn bureau lag. Hij legde die voor zich neer en maakte aanstalten haar te openen. ‘Ik zou nu moeten beginnen met mezelf te verontschuldigen voor het feit dat het lang geduurd heeft om toestemming te krijgen om het autopsierapport in zijn geheel te laten zien.’ Hij glimlachte verontschuldigend naar hen. ‘De bureaucratie waarmee zulke zaken gepaard gaan is altijd groot en het is niet altijd duidelijk hoe daarmee omgegaan moet worden wanneer de omstandigheden zo ongebruikelijk zijn als in dit geval.’
‘Ongebruikelijk?’ zei Þóra verbaasd.
‘Ja,’ antwoordde de arts. ‘Ongebruikelijk in die zin dat de naaste verwanten er zowel voor kozen een vertegenwoordiger te benoemen om de uitkomsten van de autopsie te bestuderen als vanwege het feit dat het een buitenlands staatsburger betreft.’ Hij glimlachte weer naar hen.
Þóra lachte beleefd terug, maar zag vanuit haar ooghoeken dat Matthias’ gezicht als versteend was.
De arts keek weg en ging verder. ‘Welnu, het rode lint dat daarbij hoorde was niet het enige dat deze zaak bijzonder maakte en ik vind het correct dat jullie dat begrijpen voordat we beginnen.’ De arts keek hen aan en lachte weer. ‘Dit was namelijk de meest wonderlijke en ongewone autopsie die ik ooit meegemaakt heb en ik heb toch het een en ander gezien, toen ik nog studeerde.’
Þóra en Matthias zeiden niets en wachtten totdat hij verderging; Þóra duidelijk meer gespannen dan Matthias, die zo onbewogen bleef als een standbeeld.
De arts schraapte zijn keel en opende de archiefmap. ‘We zullen niettemin beginnen met datgene waarmee een dergelijke rapportage normaliter begonnen wordt.’
‘Zeker, ga uw gang,’ mompelde Matthias, maar Þóra probeerde haar teleurstelling te verbergen. Zij wilde juist de bijzonderheden horen.
‘Nu dan, de doodsoorzaak was verstikking door wurging,’ zei de arts en hij klopte zacht op de gele archiefmap. ‘Als we klaar zijn, zal ik u een kopie van het autopsierapport geven waarmee u onze bevindingen meer gedetailleerd kunt nagaan, als u daar behoefte aan hebt. Het belangrijkste punt wat betreft de doodsoorzaak richt zich op hoe de overledene gewurgd is: we geloven dat daartoe een riem van stof gebruikt is, niet van leer. Degene die dat gedaan heeft, heeft veel kracht gebruikt toen hij of zij die aansnoerde: de verwondingen aan de hals zijn ernstig. Het is echter niet onwaarschijnlijk dat de druk langer aangehouden is dan nodig was om hem te doden, om een of andere reden; waarschijnlijk door gewelddadige haat of agressie.’
‘Hoe weet u dat?’ vroeg Þóra.
De arts rommelde in de map en haalde er twee foto’s uit. Hij legde ze op tafel en draaide ze naar Þóra en Matthias toe. Ze toonden Haralds hals in ernstig toegetakelde toestand. ‘U ziet dat het vlees alleen aan de uiterste randen van het wurgkoord op een paar plaatsen meegegeven heeft, afgezien van het feit dat de huid door de wrijving verbrand is. Dat wijst erop dat de huidoppervlakte enigszins ruw geweest is. Gelet op hoe de verwonding was, schijnt ze niet regelmatig: ongelijkmatig verspreid, als je het precies zou moeten omschrijven.’ De arts onderbrak zijn relaas even terwijl hij naar de andere foto wees. ‘Iets anders opmerkelijks is dat hier, aan de onderkant van de hals, littekens van oudere verwondingen te vinden zijn: zeker niets ernstigs, maar toch interessant.’ Hij keek hen aan. ‘Weet u hier iets van?’
Matthias antwoordde het eerst. ‘Nee, niets.’ Þóra hield zich stil, hoewel ze kon raden waar die littekens van waren gekomen.
‘Dit heeft ongetwijfeld niets met de moord te maken, maar je weet maar nooit.’ De arts scheen verzoend met Matthias’ antwoord; hij ging er tenminste niet op door. Hij wees naar de tweede foto die eveneens van Haralds hals was, maar sterk vergroot. ‘Deze foto is erg verhelderend: hierop zie je hoe een of ander metalen voorwerp – een siergesp van een riem of een ander onbekend voorwerp aan de band die gebruikt is – zich in de hals van de vermoorde jongen geboord heeft. Als u goed kijkt, ziet u iets wat lijkt op een kleine dolk, maar het kan ook iets heel anders zijn; dit is in elk geval geen gipsen afgietsel.’
Þóra en Matthias bogen zich over de foto om het beter te zien. Het voorwerp lag direct naast de man. In de hals was een duidelijke afdruk van een of ander voorwerp te zien. Uit de maat die onder op de foto te vinden was, viel af te lezen dat het voorwerp ongeveer acht tot tien centimeter lang was. De omtrek ervan op de hals leek te wijzen op een kleine dolk of kruis. ‘Wat is dit?’ vroeg Matthias en hij wees naar verwondingen aan weerszijden van deze afdrukken.
‘Er schijnt iets met scherpe randen aan dit kleine voorwerp gezeten te hebben en die hebben de huid beschadigd toen er druk op werd gezet. Ik kan niet nauwkeuriger bepalen wat het geweest is.’
‘En die riem of wat het ook geweest is?’ vroeg Matthias. ‘Heeft men die gevonden?’
‘Nee,’ antwoordde de arts. ‘De dader heeft zich daarvan ontdaan. Hij heeft ongetwijfeld gedacht dat we er sporenmateriaal van hem op zouden vinden.’
‘Zijn jullie daartoe in staat?’ vroeg Þóra.
De arts haalde zijn schouders op. ‘Wie zal het zeggen? Het is op zijn minst duidelijk dat, als er nu – zo lang na de gebeurtenis – sporen gevonden zou worden, er weinig aanknopingspunten zouden zijn om een en ander te verifiëren.’ Hij schraapte zijn keel. ‘Dan is er het geschatte tijdstip van overlijden. Dat is een heel technische aangelegenheid.’ De arts bladerde door de documenten en haalde er een paar pagina’s uit. ‘Ik weet niet hoeveel ervaring u met zo’n proces hebt, dat wil zeggen: hoe wij tot een dergelijke inschatting komen?’ Hij keek naar Þóra en Matthias.
‘Ik heb geen idee,’ zei Þóra vlug. Ze zag dat dit Matthias ergerde die dan ook geen woord zei, maar dat kon haar niets schelen.
‘Dan is het waarschijnlijk goed dat ik kort uitleg hoe dit in zijn werk gaat, zodat u zich ervan bewust bent dat de uitkomsten niet op toverij of vaststaande feiten berusten. Het betreft namelijk slechts mogelijkheden, aangezien de nauwkeurigheid van de uitkomst afhangt van hoe nauwkeurig diverse gegevens of aanwijzingen zijn die verzameld moeten worden.’
‘Verzameld?’ vroeg Þóra.
‘Ja, om een dergelijke schatting te kunnen maken moeten we aanwijzingen verzamelen die op of in het lichaam zelf te vinden zijn of in de nabijheid van de plaats waar het lijk gevonden werd. We maken ook gebruik van aanwijzigingen uit het leven van de overledene, bijvoorbeeld wanneer hij voor het laatst in levenden lijve gezien werd, wanneer hij voor het laatst gegeten had, welke gewoontes hij had enzovoorts. Dat is buitengewoon belangrijk, wanneer het een gewelddadige dood van dit kaliber betreft.’
‘Uiteraard,’ zei Þóra en ze glimlachte naar de arts.
‘Deze informatie of aanwijzingen worden vervolgens gebruikt om zo goed mogelijk te kunnen inschatten wanneer de dood ingetreden is.’
‘Hoe doet u dat?’ vroeg Þóra.
De arts leunde naar achteren in zijn stoel, klaarblijkelijk ingenomen met haar interesse. ‘De methoden zijn van tweeërlei aard: enerzijds zijn ze erop gericht om veranderingen in het lichaam te meten die met een ons bekende snelheid plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld rigor mortis, lijkverstijving, lichaamstemperatuur en het ontbindingsproces. Anderzijds zijn er methoden die zich bezighouden met de vergelijking van informatie met bekende dateringen: wanneer at de overledene het voedsel dat zich in zijn maag bevindt, en in hoeverre is dat verteerd, et cetera.’
‘Wanneer is hij overleden?’ kwam Matthias ertussen.
‘Daar stelt u een goede vraag,’ antwoordde de arts en hij lachte. ‘Om verder te gaan met wat ik aan het zeggen was: het is correct om eerst door de informatie heen te lopen waarvan we gebruik maken bij het schatten van het tijdstip van overlijden. Ik herinner me niet of ik daar daarstraks op gewezen heb, maar hoe eerder het lijk na overlijden gevonden wordt, hoe meer informatie de aanwijzingen blijken op te leveren. In dit geval was anderhalf etmaal verstreken, hetgeen niet slecht is. Met name daar het lijk binnenshuis lag en de hoogte van de temperatuur van de omgeving daarom betrekkelijk goed bekend is.’ Hij opende de gele archiefmap en nam de tekst op een bepaalde pagina door. ‘Volgens het politieonderzoek werd Harald het laatst levend gezien door een anonieme getuige om 23.42 uur op de zaterdagavond in kwestie, toen hij zijn taxi op de Hringbraut betaalde en uitstapte. Je zou daarom kunnen zeggen dat dat het moment is waarna de moord gepleegd moet zijn. Het moment waarvoor de moord gepleegd moet zijn, is dan vanzelfsprekend toen het lijk gevonden werd, oftewel om 7.20 uur op maandagochtend 31 oktober.’
Hij zweeg en keek hen aan. Þóra knikte ten teken dat ze het begrepen had en dat hij verder moest gaan. Matthias’ gezichtsuitdrukking was nog steeds als uit gips gehouwen.
‘Toen de politie net na de vondst van het lijk ter plaatse kwam, werd de lichaamstemperatuur opgenomen en die bleek even hoog als de temperatuur in het gebouw te zijn. Dat maakte meteen duidelijk dat er enige tijd verstreken was sedert het overlijden. Hoe snel dat precies gebeurt hangt van verscheidene zaken af: als iemand mager is, gebeurt het bijvoorbeeld trager dan als iemand dik is, aangezien de oppervlakte voor de afgifte van warmte relatief groter is dan bij een dun persoon.’ De arts zwaaide met zijn handen. ‘Dat is ook de paradox met de kleren en de conditie van het lijk, net als met de pose waarin het zich bevindt en de mate waarin het bewogen is en de luchtvochtigheidsgraad in de naaste omgeving en verscheidene andere zaken. Informatie over dit alles zijn ten dele de aanwijzingen waaraan ik zojuist refereerde.’
‘En wat is daaruit naar voren gekomen?’ vroeg Matthias.
‘Eigenlijk niets. Hiermee konden we niet meer dan het tijdskader bepalen. Het moge duidelijk zijn dat deze methode ons alleen maar aanwijzingen omtrent het tijdstip van overlijden verschaft, als de lichaamstemperatuur anders is dan die van de nabije omgeving.’ Hij zuchtte. ‘Nadat het lijk die temperatuur bereikt heeft, neemt het de temperatuur van de omgeving helemaal aan, zoals u kunt begrijpen. Wij kunnen uitrekenen hoeveel tijd het een lijk kost om de omgevingstemperatuur aan te nemen en daaruit kunnen we als het ware afleiden dat in elk geval die hoeveelheid tijd sinds het overlijden verstreken is.’ Hij keek naar het papier. ‘Hier staat het: in dit geval waren er duidelijk meer dan twintig uur sinds het overlijden verstreken.’
‘Dat is al met al heel interessant; daaraan twijfel ik niet,’ zei Matthias. ‘Toch zou ik graag willen weten wanneer men gelooft dat Harald gestorven is en hoe dat gebeurd is.’ Hij keek niet naar Þóra.
‘Ja natuurlijk; neemt u mij niet kwalijk,’ zei de arts. ‘De rigor mortis gaf aan dat het overlijden minstens een etmaal voordat het lijk gevonden werd plaatsgevonden zou moeten hebben, hetgeen het tijdskader nog kleiner maakt.’ De arts keek om beurten naar Matthias en Þóra. ‘Wilt u dat ik de rigor mortis iets anders toelicht? Ik kan dat in het kort doen, als u wilt.’
‘Graag,’ antwoordde Þóra terwijl Matthias zei: ‘Nee, dank u, dat is niet nodig.’
‘Is het in het algemeen niet beleefd om aan de wensen van een dame gehoor te geven?’ zei de arts en hij glimlachte naar Þóra. Ze glimlachte haar tederste glimlach terug. Matthias wierp haar van opzij een blik toe, nogal zuur naar het Þóra scheen. Ze liet zich er niet door van de wijs brengen.
‘Rigor mortis is, zoals de Latijnse naam al aangeeft, het stijf worden van het lichaam na het overlijden. Een chemische verandering in musculaire eiwitten veroorzaakt deze verandering na een verlaging van de zuurtegraad in de spiercellen na het overlijden. De zuurstof-, glucose- en pH-waarden in de spieren dalen niet. Wanneer vervolgens de hoeveelheid atp-nucleotide tot een vastgestelde kritische waarde daalt, treedt de zogeheten rigor mortis op, aangezien atp het lichaam tegen een verbinding van aktine en myosine beschermt.’
Þóra wilde nadere uitleg over dat gezellige aktine en myosine gaan vragen, maar hield zich vlug in toen Matthias haar hard op haar voet trapte. Ze zei daarom gewoon: ‘Ik begrijp het,’ hetgeen helemaal niet waar was. Ze zag vanuit haar ooghoeken dat Matthias-het-standbeeld die ochtend voor het eerst glimlachte.
De arts ging verder: ‘Rigor mortis begint in de spieren die het vaakst gebruikt worden en verspreidt zich daarvandaan naar alle andere spieren. Als het zijn hoogtepunt bereikt heeft, is het lichaam stijf geworden en wel in die pose waarin het lag toen de rigor mortis de overhand kreeg. Dat stadium duurt trouwens niet lang, omdat de rigor mortis voorbijgaat en het lichaam daarna altijd weer verslapt. Onder gewone omstandigheden heeft de rigor mortis twaalf uur na het overlijden zijn hoogtepunt bereikt en begint na zesendertig tot achtenveertig uur af te zakken. In een geval zoals dat van Harald, waar de doodsoorzaak verstikking is, begint het proces iets later.’ De arts zocht in de papieren, haalde een foto tevoorschijn en reikte hun die aan. ‘Zoals u ziet was het lijk van Harald volledig verstijfd toen het gevonden werd.’
Matthias pakte de foto, die op A4-formaat was, het eerst. Hij keek er onbewogen naar en gaf hem daarna aan Þóra. ‘Het is nogal onfris,’ zei hij, terwijl ze de foto aannam.
Onfris was helemaal niet sterk genoeg om uit te drukken wat Þóra onder ogen kreeg. De foto toonde de jongeman die Þóra van de familiefoto’s als Harald Guntlieb herkende, liggend op de vloer in een ongewone houding die ze op de foto’s uit de map met onderzoeksgegevens gezien had. Vergeleken met wat ze nu onder ogen had, waren die echter zo onduidelijk en slecht gekopieerd geweest dat ze bijna geschikt waren voor publicatie in een sensatiekrant. Haralds ene arm wees vanaf de elleboog recht omhoog, alsof hij naar iets in de lucht wees. Er was niets wat zijn arm in die positie hield of ondersteunde. Desondanks liet de foto tot in gruwelijke details zien dat Harald Guntlieb overleden was. Zijn gezicht was gezwollen, opgezet en vreemd van teint. Þóra was ervan overtuigd dat dat niet kwam omdat er iets misgegaan was bij de ontwikkeling van de foto. Wat echter de grootste afschuw bij haar opriep waren de ogen, of beter gezegd de oogkassen. Ze gaf Matthias de foto gauw terug.
‘Zoals u ziet heeft het lijk waarschijnlijk ergens tegenaan gelegen, naar verwachting een muur, en de arm is daardoor in deze positie gedwongen. U weet ongetwijfeld dat de moord niet daar in die gang begaan is. Hij viel vanuit een hokje de gang in toen een docent op maandagmorgen de deur van dat hok opendeed. Te oordelen naar de verklaring van die man had men het lijk daarin gestopt en het was hetzij tegen de deur gevallen, hetzij er zo in geplaatst, dat het eruit viel toen de deur geopend werd. Zoals op de foto te zien is komt het hok uit op de gang.’
Matthias bekeek de foto en knikte zwijgend. Þóra vond het wel genoeg zo: ze had er geen behoefte aan opnieuw naar die foto te kijken. ‘Maar u hebt ons nog niet verteld hoe laat men aanneemt dat hij gestorven is,’ zei Matthias en hij gaf hem de foto terug.
‘Inderdaad, neem me niet kwalijk,’ zei de arts en hij bladerde door de documenten. Hij rekte zichzelf uit toen hij vond wat hij zocht. ‘Met inachtneming van de inhoud van de maag en de opname van amfetamine in het bloed wordt het tijdstip van overlijden geacht tussen 01.00 en 01.30 uur te liggen.’ Hij keek op en legde dit nader uit. ‘Het tijdstip voor de inname van zowel voedsel als amfetamine was bekend. Hij had die avond om een uur of negen pizza gegeten en amfetaminen gesnoven vlak voordat hij het feestje verliet, oftewel om half twaalf.’ Hij overhandigde Matthias een andere foto die hij uit de stapel haalde. ‘De vertering van pizza is betrekkelijk goed bekend en gedocumenteerd.’
Matthias bekeek de foto zonder enige emotie te tonen. Hij wierp Þóra een betekenisvolle blik toe en gaf haar de foto. ‘Heb je zin in pizza?’
Þóra nam de foto aan die Haralds maaginhoud toonde. Het zou wel even duren voordat ze weer een pizza zou bestellen. Ze trachtte niets te laten merken en gaf de foto aan Matthias terug.
‘De conclusies aangaande de amfetamine werden door het Farmacologisch Instituut verkregen. Jullie krijgen bij het autopsierapport een kopie van het rapport. Er werd trouwens ook een xtc-pil in zijn maag aangetroffen, half verteerd, maar het is niet bekend wanneer die ingenomen werd, dus dat was bij het bepalen van het tijdstip van overlijden niet van nut.’
‘Prima,’ zei Matthias kortaf.
De arts ging verder. ‘U kunt wel raden dat de autopsie aan het licht gebracht heeft dat het lijk na het overlijden verplaatst is, enige uren later. Dat zien we aan een soort kneuzing die zich aan de uiteinden van het lichaam vormt terwijl de bloedsomloop tot stilstand komt. Daarbij begint het bloed zich in een soort poeltjes op te hopen vanwege de zwaartekracht. We merkten dat een dergelijke kneuzing na overlijden te vinden was op plaatsen die niet samengaan: op de rug, de billen en achter op de kuiten, maar ook op de voetzolen, de vingers en de kin. Eerstgenoemde gebieden waren fletser en dat geeft aan dat het lijk in het begin op zijn rug gelegen heeft, maar enige tijd later rechtop gezet is. Voorts dragen zijn schoenen er de sporen van dat het lijk over een korte afstand gesleept is: waarschijnlijk heeft degene die dat deed, het onder de oksels vastgehouden en de benen over het een of ander gesleept. We weten niet waarom dit gebeurd is. De meest voor de hand liggende verklaring is in mijn ogen dat de moordenaar Harald bij hem thuis vermoord heeft, maar zich niet meteen van het lijk kon ontdoen: waarschijnlijk vanwege het feit dat hij dronken was. Waarom hij ervoor koos er in Árnagarður een plekje voor te vinden, is het tweede raadsel. Dat is nu niet bepaald de eerste plaats die iemand te binnen zou schieten, als hij met dit probleem geconfronteerd zou worden.’
‘En de ogen?’ vroeg Matthias.
De arts kuchte. ‘De ogen. Dat is nog een raadsel waar ik geen verklaring voor weet. Zoals de familie bekend is, zijn ze na Haralds overlijden verwijderd, wat naar mijn mening een schrale troost voor de naaste verwanten is. Waarom dit gedaan is, weet ik echter niet.’
‘Hoe haal je eigenlijk de ogen uit een lijk?’ zei Þóra, maar ze had er meteen spijt van het gevraagd te hebben.
‘Ongetwijfeld kun je dat op vele wijzen doen,’ antwoordde de arts. ‘Waarschijnlijk heeft onze moordenaar daartoe een glad instrument gebruikt. Alle littekens – of misschien liever: het gebrek aan littekens – lijken daar tenminste op te wijzen.’ De arts begon door de foto’s te bladeren.
Þóra liet hem vlug ophouden. ‘We geloven u volkomen; we hoeven geen foto’s te zien.’
Matthias keek haar aan en lachte. Hij had er duidelijk plezier in dat Þóra dit onprettig vond na hun woordenwisseling op de gang. Dat ergerde haar en ze besloot hem te laten zien wat er in haar omging. ‘U zei aan het begin dat de autopsie ongebruikelijk en vreemd geweest was. Wat bedoelde u daarmee?’
De arts leunde naar voren en zijn gezicht lichtte op. Hij had er duidelijk naar uitgezien hierover te praten. ‘Ik weet niet hoe na Harald Guntlieb u stond; misschien weet u dit alles allang.’ Hij zocht in de documenten en haalde een paar foto’s tevoorschijn. ‘Dit is wat ik bedoel,’ zei hij en hij legde de foto’s voor Matthias en Þóra op tafel neer.
Het duurde even voordat Þóra besefte waarnaar ze aan het kijken was, maar toen haar dat duidelijk werd kon ze niet anders dan huiveren. ‘Lieve hemel, wat is dit eigenlijk?’ liet ze zich ontvallen.
‘Het is niet verwonderlijk dat u dat vraagt,’ antwoordde de arts. ‘Harald Guntlieb heeft zich duidelijk met zogeheten lichaamsveranderingen beziggehouden: body modification zoals dat geloof ik in het buitenland heet, waar deze activiteit ontstaan is. Eerst meenden we dat dat met zijn tong onderdeel van de verminkingen aan het lijk was, maar toen zagen we dat dit zo was vergroeid, dat de man dit enige tijd terug heeft moeten laten doen; dit is wel wat erger dan een tongpiercing laten zetten, moet ik zeggen.’
Þóra keek van de ene afschuwelijke foto naar de andere. Misselijkheid maakte zich meester van haar en ze stond van haar stoel op. ‘Neemt u mij niet kwalijk,’ zei ze vlug door opeengeklemde tanden en ze haastte zich naar de deur. Toen ze de gang in liep, hoorde ze Matthias zogenaamd verbaasd tegen de arts zeggen: ‘Wat gek, en dat voor een moeder van twee kinderen.’
In Het Internationale Café was het niet druk. Þóra had juist dat café gekozen, omdat het daar mogelijk was in alle rust en kalmte te praten, dit in tegenstelling tot de meeste andere cafés in de stad. Matthias en zij zouden kunnen praten zonder bezorgd te hoeven zijn dat gasten aan nabijgelegen tafels mee zouden luisteren. Ze zaten afgezonderd in een zijkamer van het etablissement. Op het geblokte tafelblad tussen hen in lag de gele archiefmap met de autopsiegegevens, die Matthias meegekregen had.
‘Het zal je beter gaan nadat je koffie gedronken hebt,’ zei Matthias niet helemaal op zijn gemak en hij keek in de richting van de deuropening, waardoor een serveerster net met hun bestelling weggelopen was.
‘Het gaat uitstekend met mij,’ antwoordde Þóra bits. Dat klopte inderdaad: de misselijkheid die haar bij de arts had overvallen, was voorbij. Ze was van zijn werkkamer naar een toilet gegaan dat ze op de gang gevonden had, en was erin geslaagd zich op te frissen door koud water in haar gezicht te gooien. Ze had altijd een nogal zwakke maag gehad en het had haar eraan herinnerd hoe slecht ze tegen de studieboeken kon die haar ex overal geopend rond liet slingeren toen hij Geneeskunde studeerde. De foto’s in die boeken kwamen nog niet in de buurt van wat ze vanochtend gezien had, misschien wel omdat de foto’s uit die boeken op een of andere manier onpersoonlijker waren. Ze voegde er wat vriendelijker aan toe: ‘Ik weet niet wat me bezielde. Ik hoop dat ik die arts niet beledigd heb.’
‘Het waren geen bijzonder aangename foto’s,’ zei Matthias. ‘De meeste mensen zouden net zoals jij reageren. Ik zei tegen hem dat je net van een ziekte hersteld was waarbij je veel moest overgeven en daarom nog niet in staat was om dit soort dingen te bekijken.’
Þóra knikte. ‘Wat voor de duvel waren dat eigenlijk voor foto’s? Ik dacht dat ik het meeste wel begrepen had, maar bij nader inzien weet ik niet zeker of ik de inhoud van die foto’s wel meegekregen heb.’
‘Nadat jij weggegaan was, zijn wij een aantal ervan langsgelopen,’ zei Matthias. ‘Het heeft er veel van weg dat Harald allerlei mutilaties aan zijn eigen lichaam heeft laten uitvoeren. Volgens de arts zijn de oudste iets van een jaar oud en de meest recente een paar maanden.’
‘Waarom deed hij dat?’ vroeg Þóra. Ze kon met geen mogelijkheid begrijpen wat een jongeman ertoe kon brengen zichzelf te verminken.
‘Joost mag weten waarom,’ antwoordde Matthias. ‘Harald was altijd al anders dan de meeste mensen. Op grond van datgene wat ik van zijn familie te weten ben gekomen, ging hij altijd om met figuren aan de rand van de samenleving. De ene keer waren het milieuactivisten, dan weer een groep die tegen de G8 protesteerde. Toen hij zich uiteindelijk op de studie Geschiedenis gestort had, denk ik dat hij wat richting gekregen had in zijn leven.’ Matthias streek zacht over de gele map. ‘Waarom hij hieraan begonnen is, gaat mijn begrip te boven.’
Þóra zei niets terwijl ze nadacht over de foto’s en de pijn die Harald doorgemaakt moest hebben. ‘Wat was het nou precies op die foto?’ vroeg ze en ze voegde er vlug aan toe: ‘Ik kan het wel aan.’
Intussen kwam de serveerster binnen met de koffie en het hapje eten dat ze besteld hadden. Toen ze weg was, begon Matthias te praten. ‘Het waren allerhande operaties en sneden. Wat me het meest trof was zijn tong. Je hebt waarschijnlijk begrepen dat een van de foto’s van Haralds mondholte was.’ Þóra knikte en Matthias ging verder. ‘Hij heeft zijn tong laten insnijden, om precies te zijn hem over de lengte laten klieven. Hij moest ongetwijfeld op een slangentong gaan lijken, waarvan ik eerlijk moet toegeven dat dat uitstekend bij hem paste.’
‘Kon hij nog wel gewoon praten toen zijn tong zo in tweeën gesneden was?’ vroeg Þóra.
‘Volgens de arts is het niet onwaarschijnlijk dat hij daarna enigszins is gaan slissen, maar hij zei dat dat niet zeker was. Verder wees hij erop dat deze operaties niet op zichzelf stonden: het is natuurlijk heel ongewoon, maar Harald was in elk geval op dit gebied geen pionier.’
‘Hij heeft dit niet zelf gedaan? Wie voert nu zulke operaties op mensen uit?’ vroeg Þóra.
‘De arts meende dat dit vrij recentelijk uitgevoerd is, aangezien het niet helemaal genezen was. Hij had er geen idee van wie er gesneden heeft, maar zei er wel bij dat een ieder die de beschikking heeft over verdovingsmiddelen, tangen en scalpels, dit in een oogwenk zou kunnen doen. Hij zei er ook nog bij dat dezelfde persoon antibiotica en pijnstillers zou moeten hebben of op zijn minst toegang daartoe.’
‘Jezus, dat lijkt me duidelijk,’ zei Þóra, ‘maar dan nog: al die zwellingen, littekens, symbolen en haken en Joost mag weten wat nog meer, wat heeft dat allemaal te betekenen?’
‘Volgens de arts had Harald diverse voorwerpen onder zijn huid laten aanbrengen om hun omtrekken te laten uitkomen. Daarbij zaten ook die haken of spikes die uit zijn schouders staken. De arts zei dat ze naast deze dingen nog tweeëndertig versieringen verwijderd hebben, allemaal uit die kleine zwellingen zoals je bij zijn geslachtsdelen gezien hebt.’ Matthias keek Þóra even ongemakkelijk aan. Ze nam een slok van haar koffie en glimlachte ten teken dat ze dit niet pijnlijk vond. Hij ging verder: ‘Op die plaats zaten ook een soort tekens; die bleken allemaal met zwarte kunst en satanisme verband te houden. Harald had veel uithoudingsvermogen: er waren weinig plekken op zijn lichaam die niet op een of andere manier versierd waren.’ Matthias pauzeerde even om een broodje te eten. Daarna ging hij door: ‘Hij schijnt geen genoegen genomen te hebben met traditionele huidversieringen… Want de tatoeages die hij had waren littekens.’
‘Littekens?’ vroeg Þóra. ‘Had hij zijn littekens laten verwijderen?’
‘Nee nee, het waren tatoeages die gezet worden door in de huid te snijden of de huid weg te halen teneinde een patroon of teken van littekens te maken. Een nogal drastische beslissing om zoiets te laten doen. Ik begreep van de arts dat je van zulke tatoeages niet af kunt komen behalve door behandeling van de huid en dan zou er een ander en groter litteken achterblijven.’
‘Tsja, ja,’ zei Þóra verwonderd. Alles was nu duidelijk. Toen zij jong was, werd het al wild gevonden drie gaatjes in je oor te hebben.
‘De arts zei verder dat één snee aan Harald verricht is nadat hij gestorven was. Eerst dachten ze dat het slechts een van de tatoeages was die hij onlangs had laten zetten, maar bij nader onderzoek kwam aan het licht dat dat niet het geval was. Het was iets wat op een magisch teken leek in zijn borst gesneden.’ Matthias haalde een pen uit de zak van zijn jas en pakte een wit servetje. Hij schetste het teken en gaf het servetje daarna aan Þóra. ‘Dit teken is onbekend,’ vertelde de arts; de politie heeft er althans niets uit kunnen opmaken, dus misschien heeft de moordenaar dat gewoon ter plekke bedacht. Waarschijnlijk waren omstandigheden er de oorzaak van dat hij afgeleid werd en het teken er niet zo uitziet als hij van plan was. Het is niet eenvoudig om in de huid te snijden.’
Þóra pakte het servetje op en bekeek het teken. Het bestond uit vier strepen die een vakje vormden, een soort molen. Aan het uiteinde van de strepen waren er streepjes doorheen gezet die buiten het vak zaten; in het vak was een kleine cirkel getekend.
Þóra gaf Matthias het servetje terug. ‘Ik weet helaas niets van magische tekens af. Ik had ooit een hanger met een rune, maar ik kan me niet herinneren wat die betekende.’
‘We moeten gaan praten met iemand die iets van deze dingen afweet. Wie weet is de politie onzorgvuldig geweest in het onderzoek naar wat dit teken voorstelt. Als we weten wat het betekent, kan dat ons helpen de zaak op te lossen.’ Matthias scheurde het servetje in vieren. ‘In elk geval is de moordenaar tenminste van plan geweest daar zo’n moeite voor te doen. De meeste moordenaars denken aan één ding: na de moord zo snel en zo ver mogelijk weg te komen.’
‘Misschien is de moordenaar krankzinnig,’ opperde Þóra. ‘Je bent toch niet echt bij je verstand als je runen in een lijk snijdt en de ogen eruit haalt.’ Ze huiverde. ‘Tien tegen één dat hij zo stoned als een garnaal was. Hetgeen zou passen bij die arme kerel die nu vastzit.’
Matthias haalde zijn schouders op. ‘Misschien.’ Hij nam een slok koffie. ‘Of misschien niet. We moeten hem hoe dan ook zo snel mogelijk in de gevangenis opzoeken.’
‘Ik zal contact met zijn raadsman opnemen,’ zei Þóra. ‘Hij moet toch voor een gesprek bij hem langs kunnen gaan en zou er bovendien het voordeel van moeten inzien om ons te helpen bij ons onderzoek. Onze belangen vallen samen: als het ons lukt de moordenaar te vinden die de politie over het hoofd gezien heeft, hebben we vanzelfsprekend ook de cliënt van deze man van blaam gezuiverd. Ik heb de politie ook een formeel verzoek om overdracht van de onderzoeksgegevens gestuurd. Zoiets is heel normaal en voor zover ik weet krijgen de naaste verwanten die vaak zonder omhaal overhandigd, behalve in sommige uitzonderingsgevallen.’
Matthias nam nog een broodje en keek op de klok. ‘Wat vind je ervan als we een kijkje in Haralds woning gaan nemen? Ik heb de sleutels en de politie heeft de spullen die ze bij de huiszoeking meegenomen hebben, al teruggegeven. We kunnen misschien in die spullen neuzen om te zien of er iets nuttigs bij zit.’
Þóra vond het een prima plan. Ze stuurde haar zoon een sms’je en vroeg hem of hij zijn zusje meteen uit de naschoolse opvang wilde halen, zodra hij uit school kwam. Þóra voelde zich beter als ze wist dat Sóley snel thuis was en ze liet haar daarom in zo’n geval soms door haar zoon ophalen. Ze probeerde echter wat dit betrof geen misbruik van Gylfi’s goedheid te maken, maar hij was vaak genoeg bereid om op haar verzoeken in te gaan. Þóra had amper de ‘send’-toets ingedrukt toen het antwoord van Gylfi binnenkwam. Ze opende het bericht en las ‘oké; hoe laat kom je thuis?’ Þóra antwoordde direct dat dat tegen zessen zou zijn en vroeg zich af of ze zich gewoon maar inbeeldde dat Gylfi de laatste tijd erg graag wilde weten wanneer ze precies thuis zou komen. Misschien was het om in alle rust computerspelletjes te kunnen spelen, maar het was in elk geval opvallend hoe hij begonnen was hiernaar te vragen.
Voordat Þóra de telefoon wegstopte, belde ze met het kantoor om te laten weten dat ze haar de eerstkomende uren niet hoefden te verwachten. Niemand nam op: het antwoordapparaat ging na vijf keer overgaan aan. Þóra liet een bericht achter dat ze niet naar het kantoor zou komen en hing op. Het merendeel van Bella’s werkzaamheden bestond uit het aannemen van de telefoon, maar hoe zelden Þóra ook naar kantoor moest bellen, slechts in de helft van de gevallen werd de telefoon opgenomen. Þóra zuchtte: ze wist dat het geen enkele zin had dit nog een keer met die secretaresse uit het jaar nul te bespreken. ‘Oké, ik ben klaar,’ zei ze tegen Matthias, die de tijd gebruikt had om wat er van het eten over was, op te eten. Þóra nam de laatste slok koffie uit haar kopje voordat ze opstond en haar jas aantrok.
Ze gingen naar de kassa, waar Matthias afrekende, voordat ze het café verlieten. Hij wees er nadrukkelijk op dat dit alles op kosten van de familie Guntlieb was, maar het was Þóra niet duidelijk of hij dit deed omdat hij niet wilde dat zij dacht dat hij het haar aangeboden had, of dit gezegd had uit de pure plicht tot het geven van uitleg. Ze knikte ongeïnteresseerd en bedankte hem.
Ze liepen de vrieskou in en gingen naar de parkeergarage waar ze de huurauto geparkeerd hadden. De woning van Harald was aan de Bergstaðastræti niet ver van de Hverfisgata. Þóra was goed bekend in de wijk Þingholt sinds ze aan de Skólavörðustígur was gaan werken, dus ze kon Matthias zonder problemen de weg wijzen. Hoewel er niet veel straten in de wijk waren, kon het verwarrend zijn voor degenen die er niet bekend waren om al rijdend door de tamelijk nauwe straatjes met eenrichtingsverkeer de weg te vinden. Ze vonden een parkeerplaats pal voor een eerbiedwaardig wit stenen huis aan de Bergstaðastræti, waarvan Matthias zei dat het Haralds woning was. Het was een van de aantrekkelijker gebouwen in de wijk: zo te zien goed onderhouden en Þóra wilde zich dan ook geen voorstelling maken hoe hoog het getaxeerd was. Het verklaarde althans de duizelingwekkend hoge huur die ze in de huurovereenkomst van Harald gezien had.
‘Ben je hier al eens eerder geweest?’ vroeg Þóra terwijl ze naar een deur aan de zijkant van het huis liepen. De hoofdingang, die op de straat uitkwam, gaf volgens Matthias toegang tot een andere woning op de begane grond, waar de eigenaren van het huis woonden.
‘Ja, een paar keer om precies te zijn,’ antwoordde Matthias. ‘Dit is echter pas de tweede keer dat ik er uit eigen beweging naartoe ga, om het zo maar te zeggen. De eerste keren ben ik hier met de politie geweest. Ze hadden een getuige nodig toen ze omwille van het onderzoek enige papieren en voorwerpen weghaalden en daarna nog een keer toen ze die terugbrachten. Ik ben er vrijwel zeker van dat wij het appartement veel nauwkeuriger kunnen onderzoeken dan de politie deed. Ze hadden voor zichzelf al besloten dat deze Hugi de moordenaar was en hebben de woning daarom dus meer pro forma onderzocht.’
‘Is de woning net zo ongewoon als de bewoner was?’ vroeg Þóra.
‘Nee, ze is heel gewoon,’ antwoordde Matthias en hij stak een van de twee sleutels in het slot van de buitendeur. De sleutels hingen aan een stalen sleutelhanger waarop een afbeelding stond van de IJslandse vlag. Þóra trok daaruit de conclusie dat de sleutelhanger apart voor deze sleutels in een van de souvenirwinkels in de stad gekocht was. Ze zag Harald niet direkt voor zich op zo’n winkeltochtje, omgeven door IJslandse wollen truien en papegaaiduikers. ‘Ga je gang,’ zei Matthias, terwijl hij de deur opende.
Voordat Þóra binnen kon gaan, kwam er een jonge vrouw om de hoek, die hen in vrijwel vlekkeloos Engels aansprak. ‘Pardon,’ zei ze, terwijl ze de getailleerde trui die ze aanhad dichter om zich heen trok om de kou af te weren. ‘Bent u hier niet namens de familie van Harald?’
Aan de kleren van de vrouw kon Þóra afleiden dat ze uit de andere woning gekomen moest zijn. Matthias reikte de vrouw de hand en zei in het Engels: ‘Ja, hallo; we hebben elkaar ontmoet toen ik de sleutels bij u opgehaald heb. Ik heet Matthias.’
‘Ja, dat herinner ik me,’ zei de vrouw. Ze schudde Matthias de hand en glimlachte. Ze was heel aantrekkelijk, slank met mooi gekapt haar en een mooi, opgemaakt gezicht, overduidelijk zeer bemiddeld. Toen ze glimlachte, zag Þóra dat ze misschien toch niet zo jong was als ze op het eerste gezicht leek, aangezien er zich vele rimpeltjes om haar mond en ogen gevormd hadden. De vrouw gaf Þóra een hand. ‘Hallo, ik heet Guðrún,’ zei ze in het IJslands en ze liet erop volgen: ‘Mijn man en ik waren Haralds huurbazen.’
Þóra stelde zich voor en glimlachte terug. ‘We wilden alleen maar een beetje rondkijken. Ik weet niet hoelang we nodig hebben.’
‘O, geen enkel probleem,’ zei de vrouw vlug. ‘Ik vroeg me alleen wel af of er al bericht was over wanneer de woning vrijkomt.’ Ze lachte weer, ditmaal verontschuldigend. ‘We hebben al wat aanvragen gekregen, begrijpt u.’
Þóra begreep het helemaal niet. Zij wist immers niet beter dan dat de familie Guntlieb de huur nog betaalde en men het toch heel goed zou moeten vinden om een woning voor die prijs te verhuren zonder dat dit met ongemak van de huurders gepaard ging. Ze wendde zich naar Matthias, die de vrouw daar waarschijnlijk antwoord op zou kunnen geven.
‘Tot mijn spijt zal dat niet in de nabije toekomst gebeuren,’ antwoordde hij kortaf. ‘De overeenkomst blijft bestaan; dat heb ik u de laatste keer toen we over deze zaak spraken laten weten.’
De vrouw haastte zich om zich te verontschuldigen. ‘Ja, ja, begrijp me niet verkeerd; dat is ook zo. Het leek ons alleen prettig te weten wanneer de familie van plan is de huur op te zeggen. Dit is een duur bezit en het is niet altijd makkelijk huurders te vinden die de vastgestelde huur kunnen betalen.’ De vrouw keek ongemakkelijk naar Þóra. ‘We hebben namelijk een aanbod van een van die grote winkelondernemingen gekregen. Dat is van een dusdanige aard, dat het moeilijk is er nee tegen te zeggen. Ze willen de woning binnen twee maanden hebben, dus vraag ik me af wat u van plan bent. U begrijpt dat toch wel?’
Matthias knikte. ‘Ik begrijp uw dilemma, maar ik kan in de huidige situatie helaas niets beloven,’ zei hij. ‘Het hangt er allemaal van af hoe het gaat met het uitzoeken van Haralds bezittingen. Ik kan u verzekeren dat we niets mee zullen nemen dat van belang zou kunnen zijn.’
De vrouw, die inmiddels rilde van de kou, knikte heftig. ‘Als ik iets kan doen om dit te versnellen, laat u het me dan vooral weten.’ Ze gaf hun een visitekaartje van een importbedrijf dat Þóra niet herkende. Daarop stond de naam van de vrouw en haar telefoonnummer te lezen, en ook een gsm-nummer.
Þóra viste haar kaartje uit haar handtas en gaf dat in ruil aan de vrouw. ‘Neemt u ook het mijne en belt u als u of uw man zich iets herinnert dat ons wellicht zou kunnen helpen. We proberen erachter te komen wie Harald vermoord heeft.’
De vrouw zette grote ogen op. ‘Hoe zit het dan met de man die de politie in hechtenis heeft?’
‘We hebben er twijfels over dat hij de moordenaar is,’ antwoordde Þóra. Ze kreeg het gevoel dat de vrouw geschokt was toen ze dit hoorde. Ze liet er vlug op volgen: ‘Ik denk niet dat u zich nu zorgen hoeft te maken: wie het ook is, het is nauwelijks waarschijnlijk dat hij hierheen zal komen.’ Ze glimlachte.
‘Nee, dat was het niet,’ zei de vrouw gehaast. ‘Ik dacht alleen dat dit allemaal afgerond was.’
Ze namen afscheid en Þóra en Matthias gingen de warmte van de woning binnen. In de hal stonden ze voor een witgelakte trap naar de eerste verdieping, waar de woning te vinden was. Verder was er een deur waarvan Matthias haar zei dat die toegang gaf tot een gezamenlijke wasruimte. Ze liepen de trap op en op de overloop opende Matthias de woning met de andere sleutel aan de sleutelhanger-met-de-vlag.
Het eerste wat Þóra te binnen schoot toen ze naar binnen ging, was dat Matthias een nogal ruime uitleg aan de feiten had gegeven toen hij zei dat de woning ‘heel gewoon’ was. Ze keek verwonderd om zich heen.
Gunnar Gestvík, hoofd van de vakgroep Geschiedenis van de universiteit van IJsland, liep met snelle passen de gang in naar de werkkamer van de directeur van het Árni Magnússon-instituut en knikte afwezig naar een jonge geschiedkundige, die hij onderweg tegenkwam. De jongeman glimlachte wat ongemakkelijk en Gunnar werd opnieuw herinnerd aan zijn recent verkregen bekendheid binnen de universiteit en in het bijzonder op zijn instituut. Weinig mensen schenen te kunnen vergeten dat het lijk van Harald Guntlieb op hem terechtgekomen was, hoewel men zich de schok die hij als vindersloon te verduren gekregen had, niet herinnerde. Hij was nooit bijzonder populair geweest, om het zo uit te drukken, en maar weinigen van hen die nu een omweg voor lief namen om met hem te kunnen praten, konden met enig recht als vrienden geclassificeerd worden. Deze situatie moest natuurlijk eens voorbijgaan, maar God alleen wist hoe vreselijk moe hij ervan geworden was domme vragen van mensen over dit incident te moeten beantwoorden: vragen die alleen voortkwamen uit pure nieuwsgierigheid. Hij walgde van het gezicht dat mensen steeds trokken, wanneer ze op het punt stonden hun vragen te stellen. Het was een blik die tegelijkertijd rouw om de voortijdige dood van een jongeman en medelijden met Gunnar moest tonen, maar de uitwerking was zonder uitzondering heel anders. Op de gezichten van mensen was af te lezen dat ze alleen maar belangstelling hadden voor deze onaangename man, omdat dit voorval een ander was overkomen dan hunzelf. Had hij misschien het advies van de rector moeten opvolgen en twee maanden onderzoeksverlof moeten nemen? Hij wist het echt niet. De mensen zouden misschien de meeste belangstelling al verloren hebben, als die periode voorbij was. Maar aan de andere kant zou de interesse aan het einde daarvan weer kunnen opbloeien, zodra de zaak voor het gerecht zou komen. Hij zou het onvermijdelijke dan alleen maar uitstellen door verlof te nemen. Hij zou er dan alleen maar de bron van eindeloze roddel van worden dat hij zich voor een zenuwinzinking liet behandelen, zich thuis zat te bedrinken of nog erger. Nee, waarschijnlijk was het de juiste beslissing om het verlof af te slaan en het maar over zich heen te laten komen. Uiteindelijk zouden de mensen genoeg van dit onderwerp van discussie krijgen en hem weer gaan mijden.
Gunnar klopte zachtjes op de deur van María Einarsdóttir, de directeur van het instituut. Het was meer uit beleefdheid dan uit iets anders, aangezien hij de deur meteen opende zonder te wachten op de mededeling dat hij binnen mocht komen. Ze zat aan de telefoon en gaf Gunnar met een handgebaar te kennen dat hij plaats moest nemen, hetgeen hij dan ook deed. Ongeduldig zat hij te wachten totdat ze het telefoongesprek afsloot, dat te maken scheen te hebben met de bestelling van een toner voor de printer die niet geleverd was.
Gunnar trachtte er weinig van te laten merken hoezeer hem dit ergerde: toen María hem een paar minuten eerder opgebeld had, had ze gezegd dat het een ernstige aangelegenheid betrof en de wens uitgesproken dat hij meteen zou komen om het met haar te bespreken. Hij had de werkzaamheden waarmee hij op dat moment bezig was – een aanvraag voor een Erasmus-subsidie voor de vakgroep Geschiedenis in samenwerking met de universiteit van het Noorse Bergen – laten liggen. De aanvraag moest in het Engels opgesteld worden en Gunnar was net lekker op dreef, toen María belde. Als deze ernstige aangelegenheid van haar die toner betrof, zou hij haar eens ongezouten de waarheid zeggen. Hij was al begonnen enige welgekozen woorden te verzamelen, toen ze ophing en haar aandacht op hem richtte.
Voordat ze begon te praten, keek ze peinzend naar Gunnar, alsof ze zelf zorgvuldig haar woorden aan het kiezen was. De vingers van haar rechterhand tokkelden snel op het bureaublad en ze zuchtte diep. ‘Jezus,’ zei ze uiteindelijk.
Ze had zo te zien haar tijd niet aan een zorgvuldige woordkeuze besteed, dacht Gunnar, terwijl hij probeerde niet te laten blijken hoe ongepast hij het vond dat de directeur van het Árni Magnússon-instituut dergelijke woorden in de mond durfde te nemen. De tijden waren volkomen veranderd sinds Gunnar een jongeman was, zo’n veertig jaar geleden: toen werd het wenselijk geacht op je woorden te letten, nu vond men dat stom en overdreven. Liever gezegd: een vrouw als María, hoger opgeleid en op het hoogtepunt van haar carrière, nam grofheden in de mond. Gunnar kuchte. ‘Wat was er nou zo dringend, María?’
‘Jezus,’ herhaalde ze en ze haalde beide handen door haar kortgeknipte haar. Het was pas begonnen grijs te worden en dat was te merken aan een paar zilveren haren bij haar slapen, zichtbaar toen ze het op deze manier door de war maakte. Ze schudde haar hoofd en kwam eindelijk ter zake: ‘Er ontbreekt een brief.’ Na een korte stilte: ‘Er is een brief gestolen.’
Gunnar schudde weer met zijn hoofd en hij kon zijn verbazing en ontstemdheid niet verbergen. ‘Wat bedoel je eigenlijk? Gestolen? Uit het museum?’
María zuchtte. ‘Nee. Niet uit het museum: hier, binnen het instituut.’
Gunnar zat met zijn mond open. ‘Binnen het instituut? Hoe is dat nu mogelijk?’
‘Dat is een goede vraag: dit is voor zover ik weet de eerste keer dat hier zoiets gebeurd is.’ Met scherpere stem liet ze erop volgen: ‘Wie weet, misschien is er iets meer dan deze ene brief verdwenen. Zoals je heel goed weet, worden hier ongeveer zeshonderd handschriften en delen van handschriften uit de verzameling van Árni Magnússon bewaard, afgezien van alle brieven uit die verzameling en zo’n honderdvijftig handschriften uit de koninklijke boekencollectie. Ja, en dan nog zeventig andere handschriften en brieven uit diverse plaatsen.’ Ze onderbrak haar verhaal even en keek Gunnar recht in de ogen. ‘Het is volkomen duidelijk dat elk afzonderlijk document hier nu nagetrokken wordt om te zien of er meer documenten verdwenen zijn. Ik wilde dit echter onder vier ogen met je bespreken, voordat ik het openbaar zou maken. Zodra ik de opdracht tot het natellen geef, wordt het iedereen duidelijk wat er aan de hand is.’
‘Waarom wil je mijn mening hierover weten?’ vroeg Gunnar verbaasd en enigszins geërgerd. Hij hoefde als vakgroepshoofd weinig contact met het instituut te hebben en had daar ook geen bijzondere functie. ‘Je beschuldigt me er toch niet van dat ik die brief meegenomen heb?’
‘In hemelsnaam, Gunnar. Het is het beste dat ik je dit meteen uitleg, voordat je vraagt of ik de rector verdenk.’ Ze gaf hem een brief die op haar bureau lag. ‘Herinner je je de documenten die we van het Deens staatsarchief te leen kregen?’
Gunnar schudde zijn hoofd. Het instituut kreeg vaak buitenlandse collecties te leen, die op een of andere wijze met onderzoeksprojecten te maken hadden waaraan binnen het instituut gewerkt werd. Gunnar schreef er vaak genoeg over, maar zoiets bleef hem niet in het bijzonder bij, behalve als het documenten betrof die met zijn aandachtsgebieden binnen de wetenschap te maken hadden. Deze Deense brievenverzameling had daar duidelijk niet bij gehoord. Hij las de brief door die door ene Karsten Josephsen, afdelingshoofd van het Deens staatsarchief, geschreven was. De brief was in het Deens geschreven en diende ter herinnering dat de documenten binnenkort teruggezonden dienden te worden naar Denemarken. Hij gaf María de brief terug. ‘Ik was hier niet van op de hoogte.’
Ze nam de brief aan en legde hem weer op dezelfde plek voor zich op het bureau. ‘Dat kan goed zijn. Het betreft een verzameling brieven die aan de priester van de kathedraal in Hróarskelda geschreven werden. Ze stammen allemaal uit de periode 1500-1550. Ik begrijp dat er niet heel veel bij zat dat de interesse van onze geleerden gewekt heeft, hoewel de brieven die in 1536 gedateerd zijn, dus rond de tijd van de reformatie in dat deel van het land, interessant waren. De brief die verdwenen is, hoorde daar echter niet bij.’
‘Waar ging die brief over?’ vroeg Gunnar, die nog steeds niet wist in welk opzicht dit allemaal voor hem relevant kon zijn.
‘Ik weet natuurlijk niet precies wat er in de brief stond, omdat die verdwenen is; ik weet wel dat hij uit 1510 was en door Stefán Jónsson, de toenmalige bisschop op Skálholt, geschreven was aan de priester van de kathedraal in Hróarskelda. Deze informatie heb ik uit een index die bij de verzameling zat, toen die naar IJsland gestuurd werd. Zo ontdekte ik ook dat deze brief verdwenen was: ik heb gebruik gemaakt van die index bij het inpakken en klaarmaken van de collectie voor het retourneren naar Denemarken.’
‘Kan het zijn dat de brief nooit hierheen gekomen is: dat hij gewoon vanaf het begin al ontbrak?’ vroeg Gunnar hoopvol.
‘Uitgesloten,’ was het antwoord. ‘Ik was erbij toen de collectie vorig jaar in ontvangst genomen werd en er is natuurlijk op gelet dat de collectie vergeleken werd met de index die erbij zat. Het was allemaal pico bello in orde en alles zat op zijn plek.’
‘Is deze brief niet gewoon ergens uitgeleend?’ vroeg Gunnar. ‘Zou men hem niet per ongeluk met andere documenten uitgeleend kunnen hebben?’
‘Weet je,’ antwoordde María, ‘als dit niet vaker zou gebeuren, zou dat zeker een mogelijkheid kunnen zijn.’ Ze zweeg even om nadruk te leggen op wat ging volgen. ‘Toen ik de verdwijning ontdekte, ben ik meteen in ons computersysteem naar de brief gaan kijken; je weet waarschijnlijk dat we elk afzonderlijk document inscannen dat door ons bewaard wordt, of het nu in ons bezit is of slechts in bruikleen?’ Gunnar knikte en María ging verder. ‘En wat denk je? Het bestand was net gewist: uitgerekend deze ene brief.’
Gunnar dacht er nog eens over na. ‘Ho nou eens even. Is er niet gewoon een aanwijzing dat de brief helemaal niet bij die zending gezeten heeft? Werden de brieven niet wat haastig ingescand nadat ze in ontvangst genomen waren?’
‘Ja, daar werd een dag later mee begonnen. Maar die brief was erbij en hij werd ingescand. Ik kan dat zien aan het nummeringssysteem dat we gebruiken om bestanden in het geheugen mee te markeren. De verzameling krijgt een vast kengetal en de afzonderlijke documenten krijgen daarin oplopende volgnummers, met de bestanden gerangschikt naar leeftijd van de documenten: het oudste het eerst in de rangorde.’ Ze streek weer met haar vingers door haar haar. ‘Er ontbreekt een nummer op de plaats in de rangorde waar deze brief terechtgekomen was.’
‘Maar hoe zit het met de back-ups van het computersysteem? Er is steeds op gehamerd hoe goed we tegen crashen van de computer beveiligd zijn. Kun je geen back-up van dit ene bestand vinden?’
María glimlachte met moeite. ‘Ik heb dat al nagetrokken. Volgens onze netwerkbeheerder is dit bestand noch in de dagelijkse back-ups, noch in de meest recente maandelijkse back-up te vinden. Hij zegt dat de dagelijkse spoelen elke week vervangen worden: naar het schijnt zijn er afzonderlijke spoelen voor maandag, afzonderlijke spoelen voor dinsdag, enzovoorts. Daarom zijn er geen oudere back-ups dan van een week oud op die spoelen. Hetzelfde geldt voor de maandelijkse back-ups: die worden ook steeds vervangen, zodat de oudste back-up die we hebben, een maand oud is. Dit bestand is meer dan een maand geleden gewist. Trouwens, er is een back-up die zes maanden oud is, die ligt opgeslagen in de kluis van het instituut. Ik heb die niet laten ophalen, aangezien ik me er eerder niet ten volle van bewust was hoe ernstig de zaak in feite is.’
‘Je hebt me nog niet verteld waar ik in deze geschiedenis ten tonele verschijn,’ was het enige wat Gunnar zo gauw wist te zeggen. Met computers en computersystemen had hij maar weinig van doen.
‘Vanzelfsprekend heb ik uitgezocht wie met deze verzameling gewerkt hebben. Dat wordt, zoals je weet, tot in den treure gedocumenteerd. Volgens het register was de laatste persoon die er toegang toe gekregen heeft, een student uit jouw vakgroep.’ María’s gelaatsuitdrukking verhardde zich. ‘Harald Guntlieb.’
Gunnar bracht zijn ene hand naar zijn voorhoofd en deed zijn ogen dicht. Wat nu weer? Zou het dan nooit ophouden? Hij haalde diep adem en deed zijn uiterste best om zacht en rustig te praten om niet de controle over zijn stem kwijt te raken. ‘Hoe weet je nu zeker dat Harald die brief meegenomen heeft en niet iemand vóór hem? Er werken hier momenteel vijftien man in volledige aanstelling, naast talloze gasten, studenten die hier met onderzoek bezig zijn.’
‘O, ik weet het zeker,’ zei María ferm. ‘Degene die de verzameling vóór hem bekeken heeft, was niemand anders dan ikzelf en toen was alles nog op zijn plek. Daarnaast was er een ander papier gestoken in de archiefmap die de brief bevatte, waarschijnlijk om die niet leeg te hoeven terugzetten: dat zou meteen argwaan gewekt hebben. Dat papier neemt alle twijfel weg.’ Ze pakte een document van de tafel en gaf dat met een snelle beweging van haar hand aan Gunnar, hetgeen haar frustratie over hoe de zaken ervoor stonden duidelijk liet zien. ‘Ik hoop dat je begrijpt dat studenten van de vakgroep Geschiedenis onder jouw verantwoordelijkheid vallen als ze toegang krijgen tot onze gegevens, handschriften en documenten. Jij als vakgroepshoofd kunt je niet aan die verantwoordelijkheid onttrekken. We kunnen het als instituut niet hebben dat we de reputatie krijgen dat hier oude en waardevolle documenten verdwijnen. Ons werk leunt voor een groot deel op een goede samenwerking met andere, soortgelijke instituten in Scandinavië en ik moet er niet aan denken dat die samenwerking wegens de oneerlijkheid van jullie studenten gevaar gaat lopen.’
Gunnar slikte en keek naar het papier dat María hem gegeven had. Hij had er nog het meeste zin in zijn handen in wanhoop ten hemel te heffen en ervandoor te gaan. Het was een uitgeprinte lijst van studenten met een overzicht van afgeronde vakken en onderwerpen; de naam Harald Guntlieb was netjes als eerste op het blad aangestreept. Gunnar legde het papier op zijn schoot. ‘Als Harald de brief gestolen heeft en voor dit papier hier verwisseld heeft, dan is hij een waardeloze dief. Hij moest toch begrijpen dat dit hem zou verraden.’ Gunnar hield de print in de lucht en zwaaide hem heen en weer.
María haalde haar schouders op. ‘Hoe moet ik weten wat hij dacht? Ik geloof toch echt niet dat hij van plan was de brief terug te leggen. Jij weet beter dan wie ook waarom dat niet gebeurd is: hij heeft slechts een maand voordat hij uit de kast en op jou viel, toegang tot onze documentencollectie gekregen. Ongetwijfeld heeft hij in het registratiesysteem gezien dat de verzameling toen ongeveer twee maanden onaangeroerd geweest was: toen was iedereen die dat moest, klaar met het grondig bestuderen van de collectie. Hij heeft terecht gedacht dat hij wat tijd had voordat dit ontdekt zou worden, en dat hij hem weer zou kunnen omruilen voordat het zo ver was. Wat hij in de tussentijd met het document dacht te doen, is mij een volkomen raadsel. Dat wil zeggen, hij heeft niet lang genoeg geleefd om het terug te leggen. Een betere verklaring kan ik voor deze toestand niet bedenken.’
‘Wat wil je dat ik doe?’ vroeg Gunnar zwakjes.
‘Wat denk je dat ik wil?’ zei María spottend. ‘Ik heb je niet benaderd voor morele ondersteuning. Ik wil dat je dat document vindt.’ Ze gebaarde heftig met haar handen. ‘Zoek daar waar hij dingen las, en op andere plaatsen waar hij waarschijnlijk een plek gevonden had om het document te verbergen. Jij weet beter dan ik waar het beste te zoeken valt. Het was jouw student.’
Gunnar verbeet zich. Hij vervloekte de dag waarop Harald Guntlieb tot zijn afdeling toegelaten was en bracht zichzelf in herinnering hoe hij zich als enige tegen diens aanvraag verzet had. Hij had meteen een onbehaaglijk gevoel gekregen, in het bijzonder toen hij het onderwerp van zijn bachelorscriptie gezien had, die over heksenvervolgingen in Duitsland gegaan was: toen wist hij meteen dat de komst van deze jongeman niets goeds voorspelde. De democratie was echter sterker geweest dan hij en nu zat hij met deze ramp, naast alle andere ellende die de jongen met zich meegebracht had. ‘Wie weten hier allemaal van?’
‘Ik. Jij. Met anderen heb ik dit niet besproken, behalve met de netwerkbeheerder en hij kent niet het hele verhaal: hij denkt dat dit alleen over de back-up van documenten in het geheugen gaat.’ Ze aarzelde even. ‘Dus ging ik ook naar Bogi: hij heeft aan die verzameling gewerkt, nadat die net hierheen gebracht was, en ik probeerde hem het hemd van het lijf te vragen. Hij vermoedt dat alles niet zo erg is als het lijkt. Hij gelooft er niets van dat de brief in omloop geraakt is; ik heb geen verdenkingen uitgesproken over het feit dat die gestolen zou zijn.’
Bogi was een van de wetenschappers in vaste dienst van het instituut. Het was een stille man en het leek Gunnar onwaarschijnlijk dat hij hieraan ruchtbaarheid zou gaan geven. ‘Wanneer moet de collectie terug in Denemarken zijn? Hoeveel tijd heb ik om de brief boven water te krijgen?’
‘Ik kan het op zijn hoogst een week rekken. Als de brief in die periode niet gevonden wordt, kan ik niet anders dan de verdwijning bekendmaken. Ik wijs er wel op dat jouw naam daarbij vaak ter sprake zal komen. Ik zal alles wat in mijn macht staat, ertoe aanwenden dat deze blaam jullie treft en niet ons. In de wandelgangen hoorde ik trouwens dat dit niet de eerste keer was dat er documenten verdwenen zijn en dat jouw afdeling daarmee te maken had.’
Gunnar stond met rode konen op. ‘Ik begrijp het.’ Hij durfde niets meer te zeggen nu de zaken er zo voor stonden, maar draaide zich toch in de deuropening om. Hij wilde de vraag stellen die hem op de tong gebrand had, hoewel hij het liefst waardig weg wilde lopen, na de deur hard dichtgeslagen te hebben. ‘Heb je geen enkel idee wat er in die brief stond? Je zegt dat de collectie aan alle kanten onderzocht is; iemand moet het zich toch herinneren.’
María schudde het hoofd. ‘Bogi herinnerde zich er weinig van. Hij was bezig aan een onderzoek over de stichting van het Deense bisdom Sjælland en de invloed daarvan op de geschiedenis van de IJslandse kerk. Dat was vrij lang nadat deze brief geschreven werd, zodat hij hem niet bijzonder nauwkeurig onderzocht heeft. Hij herinnerde zich wel dat de brief slecht te begrijpen was en dat hij iets te maken had met de hel, een epidemie en de dood van een bode. Dat was het enige dat ik uit hem kon trekken zonder dat hij zou gaan vermoeden hoe het precies zat.’
‘We houden contact,’ zei Gunnar bij het weggaan. Hij liep naar buiten en deed de deur achter zich dicht zonder een beleefdheidsgroet van María af te wachten.
Eén ding was duidelijk: hij moest deze brief vinden.
Þóra liep langzaam rond over het glanzende parket van een gigantische woonkamer. De kamer was minimalistisch ingericht, wat tegenwoordig als bijzonder chique beschouwd werd. De paar meubelen die er stonden, gaven duidelijk aan dat ze het nodige gekost hadden. Twee grote, strakke, zwartleren banken stonden in het midden van de kamer; ze waren een stuk lager dan de banken waaraan Þóra gewend was. Ze had er heel veel zin in om op een van de twee te gaan zitten om hem uit te proberen, maar ze wilde Matthias niet laten merken hoe nieuw dit alles voor haar was. Tussen hen stond een lagere bijzettafel waarvan het leek of hij nauwelijks poten had: het leek er nog het meest op dat het tafelblad op de vloer rustte. Ze wendde haar blik van de meubelen en liet haar ogen over alles gaan wat aan de muren hing. Afgezien van een grote flatscreentelevisie in het midden van een muur leken de werken die er hingen op het eerste gezicht allemaal heel oud. Verder stonden er een paar oude voorwerpen: onder andere een grove houten stoel, waarvan Þóra aannam dat hij echt was en geen reproductie. Ze overlegde bij zichzelf of Harald zelf iets met het resultaat te maken had gehad of dat een binnenhuisarchitekt dit alles geadviseerd had. Het samenbrengen van zulke oude en nieuwe meubels maakte de kamer heel ongewoon en gaf het een persoonlijk tintje.
‘Wat vind je ervan?’ vroeg Matthias achteloos. Zijn toon gaf aan dat hij in tegenstelling tot Þóra aan rijkdom gewend was.
‘Het is echt een chique woning,’ antwoordde ze, terwijl ze naar een witgeverfde muur liep om een ingelijste ets te bekijken, die oeroud scheen te zijn. Ze keek naar de afbeelding en deed meteen een stap terug. ‘Wat voor walgelijks is dit nu weer?’ Op de ets gebeurde van alles en de kunstenaar had er alle moeite voor moeten doen om alle mensen die op de afbeelding stonden, erop te krijgen. Bij elkaar waren dat zo’n twintig man op de niet ingekleurde afbeelding – hoofdzakelijk mannen – en ze waren handig in paren opgesteld, aangezien de een bezig was de ander te pijnigen of hem op een of andere wijze te straffen.
Matthias liep naar haar toe en keek naar de afbeelding. ‘Dit?’ Zijn gezicht vertrok een beetje, waarna hij zei: ‘Dit is een ets die Harald van zijn grootvader geërfd heeft. Het is Duits en toont de toestand in Duitsland rond zestienhonderd of daaromtrent, toen de geloofsstrijd daar op zijn hoogtepunt was. Zoals je ziet was daar het een en ander gaande.’ Matthias wendde zich van de ets af. ‘Wat dit werk bijzonder maakt, is dat het uit de tijd zelf stamt en geen afbeelding is van die toestand door latere kunstenaars: dergelijke afbeeldingen zijn vaak onrealistisch en meer overdreven. Misschien is dit een verandering van de stijl geweest.’
‘Meer overdreven?’ vroeg Þóra sprakeloos. Wat kon er meer overdreven zijn dan dit?
‘Ja, of zoiets,’ antwoordde Matthias en haalde de schouders op. ‘Door mijn werk voor de familie Guntlieb ben ik enigszins op de hoogte van deze periode geraakt en geloof me: dit is nog lang niet de akeligste afbeelding in hun verzameling.’ Hij lachte schamper. ‘Vergeleken met de allerergste kan dit werk nog in een kinderkamer opgehangen worden.’
‘Mijn dochter heeft een poster van Minnie Mouse aan haar muur hangen,’ zei Þóra en ze liep naar de volgende afbeelding. ‘Je kunt er zeker van zijn dat zo’n plaat daar nooit aan de muur komt of op welke wand in mijn huis dan ook.’
‘Nee, dit is niet ieders smaak,’ antwoordde Matthias en hij volgde Þóra naar de afbeelding van een man die op een rek gefolterd werd voor het aangezicht van mannen, gekleed in kerkelijke gewaden. De mannen zaten dicht op elkaar en volgden vol belangstelling twee beulen, die naar het scheen veel kracht moesten aanwenden om aan het wiel van het rek te draaien. De bedoeling was waarschijnlijk om de ledematen van de man op te rekken en daardoor zijn lijden te vergroten. Matthias wees naar het midden van de plaat. ‘Dit toont de folteringen van het onderzoeksrecht en stamt ook uit Duitsland. Ze hechtten er veel belang aan om bekentenissen te krijgen, zoals je kunt zien.’ Hij keek naar Þóra. ‘Het is ongetwijfeld interessant voor jou als advocaat om de redenen voor marteling te begrijpen, omdat het begin van martelingen in Europa op het rechtsapparaat herleid kan worden; dat wil zeggen, in brede zin.’
Þóra zette zich schrap voor de zoveelste belediging van haar beroep: ze had die als sinds het begin van haar studie rechten over zich heen moeten laten komen. ‘Ja natuurlijk: wij juristen dragen hier de volle verantwoordelijkheid voor.’
‘Nee, even zonder gekheid,’ antwoordde Matthias, ‘in de middeleeuwen lag de macht om mensen in staat van beschuldiging te stellen bij particulieren. Hij die vond dat hem onrecht aangedaan was, of die zich als het slachtoffer van crimineel gedrag van een ander beschouwde, moest hem zelf in staat van beschuldiging stellen en de zaak in gang zetten. De processen waren ten dele een lachertje: als de beschuldigde voor het gerecht niet gewoon bekende of als er niets gebeurde waardoor zijn schuld duidelijk bewezen werd, werd het oordeel over zijn schuld aan Gods macht overgelaten. De verdachte werd op de proef gesteld: ze lieten hem over gloeiende kolen lopen, hij werd vastgebonden in het water geworpen of iets van dien aard. Als zijn blaren bijvoorbeeld na een bepaalde tijd genezen waren of als hij in het water zonk, beschouwde men hem onschuldig. Daardoor kwam degene die hem beschuldigd had, vervolgens in de penarie, omdat er dan over hem rechtgesproken werd. Zoals je kunt begrijpen, voelden de mensen er weinig voor om een buurman te beschuldigen, aangezien dat het risico met zich meebracht dat de zaak zich tegen hen zou keren.’ Matthias wees naar de man op de pijnbank. ‘Dit systeem raakte in zwang toen de overheid en de mannen van de Kerk inzagen dat misdaden – zowel van wereldlijke als van religieuze aard – gigantisch in aantal toegenomen waren omdat het gerechtshof machteloos stond. Om de misdaad terug te dringen grepen ze terug naar het Romeins recht, waar zowel de procesvoering als de gang van zaken voor het gerecht volkomen anders in elkaar zat: daar was alles op onderzoek gebaseerd en daar komt dan ook de naam vandaan: onderzoeksrecht. Het was de Kerk die daarmee begon, maar de wereldlijke rechtbanken volgden in hun kielzog en nu hoefde het slachtoffer van een misdrijf iemand niet meer in staat van beschuldiging te stellen, of de zaak voor het gerecht te behartigen.’ Matthias glimlachte naar Þóra. ‘Ergo: juristen.’
Þóra glimlachte terug. ‘Het gaat te ver om van al deze ellende het rechtsapparaat de schuld te geven.’ Nu was het haar beurt om naar die arme, uitgerekte man te wijzen. ‘Ik zie geen enkele samenhang tussen onderzoek en marteling, het spijt me vreselijk.’
‘Nee,’ antwoordde Matthias. ‘Dat was helaas een nadeel van het nieuwe systeem: om te kunnen beoordelen of iemand schuldig was moest men hetzij twee getuigen van het misdrijf vinden, hetzij een bekentenis van de beschuldigde krijgen. Sommige misdrijven, zoals godslastering, zijn niet dusdanig dat er noodzakelijk getuigen van zijn en daarom werd alles op bekentenissen gezet. Die moesten de rechters hebben en ze konden door middel van pijniging verkregen worden. Dat gold als onderzoek.’
‘Walgelijk,’ zei Þóra, waarna ze zich van de afbeelding naar Matthias wendde. ‘Hoe weet jij dat allemaal?’
‘Haralds grootvader wist heel veel over deze periode en kon er gepassioneerd over vertellen. Het was heel leuk om hem erover te horen vertellen, maar mijn kennis hiervan is maar heel oppervlakkig vergeleken met die van de oude heer.’
‘Nou ja,’ zei Þóra. ‘Zijn dit allemaal platen die jij eerder gezien hebt?’
Matthias bekeek de wand. ‘De meeste, dunkt me. Dit is trouwens niet meer dan een fractie van de platen en andere zaken die onder de collectie vallen. Harald heeft duidelijk slechts een gedeelte daarvan meegenomen. Zijn grootvader zag van de goede dingen des levens af om dit te kunnen verzamelen, om maar niet te spreken over het geld dat hij daaraan uitgaf. Ik zou het niet gek vinden als dit de belangrijkste collectie ter wereld was over martelingen en terechtstellingen door de eeuwen heen. Daartoe behoort bijvoorbeeld een bijna volledige set van de afzonderlijke uitgaven van Malleus Maleficarum.’
Þóra keek om zich heen. ‘Hing de verzameling gewoon aan de muur van de woonkamer?’
‘Nee, ben je belazerd. Natuurlijk niet!’ antwoordde Matthias. ‘De boeken en een paar andere documenten – brieven en meer van zulke dingen – worden in een kluis bewaard omdat ze zo waardevol zijn. Zo zijn er twee bijzondere kamers in het huis van de familie Guntlieb waar zich exemplaren uit de collectie bevinden. Een gedeelte van wat je hier ziet, komt daaruit. Ik neem aan dat ze het niet bijzonder jammer vonden dat ze een deel van de werken moesten missen. De meesten konden er heel slecht tegen: Haralds moeder bijvoorbeeld kon er nooit toe overgehaald worden om daar naar binnen te gaan. Harald was de enige nazaat die de belangstelling van zijn grootvader hiervoor deelde. Dat is ongetwijfeld een reden waarom zijn grootvader hem zijn collectie nagelaten heeft.’
‘Harald kon die verzameling dus zo maar van hot naar her slepen naar het hem goeddunkte?’ vroeg Þóra.
Matthias lachte. ‘Ik zou het helemaal niet vreemd vinden als hij het voor elkaar gekregen had alles met zich mee te nemen, ook al had hij de verzameling niet geërfd. Ik denk dat Haralds ouders gewoon opgelucht waren dat ze ervanaf waren, hoewel slechts een gedeelte hiervan uit hun huis kwam.’
Þóra knikte. ‘Komt deze stoel uit de collectie?’ Ze wees naar de oude houten stoel, die in een hoek van de kamer stond.
‘Ja,’ antwoordde Matthias. ‘Dit is een duikstoel, die werd gebruikt om mensen in water onder te dompelen. Dit is trouwens een voorbeeld van een straf door marteling, wat iets heel anders is dan martelingen omwille van onderzoek. Hij komt uit Engeland.’
Þóra liep naar de stoel en liet haar vingers over het houtsnijwerk op de rug gaan. Ze kon het opschrift niet lezen: dat was erg vervaagd, bovendien kende ze de lettertekens niet. Er zat een groot gat midden in de zitting van de stoel en op de armleuningen zaten sporen van aangetrokken en gekrompen leren riemen, die duidelijk bedoeld waren om de handen van degene die in de stoel zat, mee vast te snoeren.
‘Het gat was bedoeld om het water doorheen te laten lopen zodat de stoel zeker zou zinken en het mogelijk zou zijn om mensen onder te dompelen. Het was als vernedering bedacht, maar eindigde er soms mee dat de persoon die op de stoel zat, verdronk vanwege de slordige werkwijzen van degenen die met het onderdompelen belast waren.’
‘Wat ben ik blij dat ik niet in die tijd leefde,’ zei Þóra en ze liet de stoel los. Ze zou vast en zeker de klos zijn geweest, aangezien ze er maar al te vaak moeite mee had haar mond te houden, wanneer ze iets op haar hart had.
‘Dit is een van de iets aardiger instrumenten die tot de verzameling behoren,’ zei Matthias. ‘Degenen die sommige van deze apparaten uitgevonden hebben, waren erg origineel; uit wreedheid schijnt men zijn inbeeldingsvermogen volledig de vrije loop te laten.’
‘Ik wil eigenlijk wel weg uit deze gezellige kamer; moeten we niet verdergaan?’
Matthias stemde in. ‘Kom, ik zal je de andere kamers laten zien. Die zijn niet zo erg. En met de keuken is ook weinig mis; laten we daar beginnen.’
Ze liepen naar de keuken, die op de hal uitkwam. Hij was niet overdreven groot maar toch erg mooi en volgebouwd met nieuwe of bijna nieuwe apparatuur. Wijnflessen lagen her en der in rekken op planken van de inbouwkeuken. Þóra begon eraan te twijfelen of Matthias veel van ‘gewone mensen’ afwist: de keuken bij haar thuis was zo ongeveer het tegenovergestelde van dit. In de keuken van Harald stond een groot gasfornuis met een grote stalen afzuigkap, een afwasmachine, een spoelbak die niet zou misstaan in een kantine, wijnkoelers en een dubbele koelkast van het grootste model. Þóra liep ernaartoe. ‘Ik heb altijd zo’n ijsblokjesmachine willen hebben.’
‘Waarom neem je dan niet zo’n koelkast?’ vroeg Matthias.
Þóra draaide zich van de koelkast naar Matthias. ‘Om dezelfde reden waarom ik geen andere dure dingen die ik wilde hebben gekocht heb. Omdat ik er geen geld voor heb. Hoewel het voor jou misschien moeilijk is om je dat voor te stellen, komt het in sommige huishoudens voor dat er geldtekort is.’
Matthias haalde zijn schouders op. ‘Een ijskast is nu niet bepaald een luxeartikel.’
Þóra gaf geen antwoord. Ze liep naar de kastjes en keek erin. In een van de onderste kastjes stond een set stalen pannen met glazen deksels die zo glansden dat ze eraan twijfelde of ze veel gebruikt waren. ‘Het lijkt me dat Harald weinig interesse had voor de kookkunst, ondanks deze prachtige keuken,’ zei ze en ze sloot het kastje.
‘Nee, als ik hem goed ken, kocht hij liever kant-en-klaarmaaltijden of ging hij gewoon uit eten.’
‘Dat blijkt ook wel uit de afschriften van zijn creditcard.’ Ze keek om zich heen en zag niets wat hun waarschijnlijk nieuwe aanwijzingen zou verschaffen. Beter gezegd, de deur van de koelkast was leeg: geen koelkastmagneten en dus ook geen briefjes. Haar eigen koelkastdeur werd als een soort informatiecentrum voor het hele huis gebruikt. Ze kon zich nauwelijks herinneren welke kleur hij had: hij was bedekt met roosters, uitnodigingen voor verjaardagen en andere zaken die ze niet moest vergeten. ‘Moeten we de rest niet bekijken?’ vroeg Þóra, die de keuken al voldoende bekeken had. ‘Ik betwijfel of we hier iets zullen vinden wat ons verder zou kunnen brengen.’
‘Behalve dan dat iemand hem om die koelkast vermoord kan hebben,’ zei Matthias; hij voegde er vlug op plagende toon aan toe: ‘Waar was jij in de nacht dat de moord gepleegd werd?’
Þóra hield het maar bij een sarcastische glimlach. ‘Op de afschriften van zijn creditcard stonden een paar kleinere uitgaven in een dierenwinkel; had Harald huisdieren?’
Matthias schudde verbaasd zijn hoofd. ‘Nee, hier waren geen dieren en ook niet iets wat erop wees dat dat het geval geweest was.’
‘Het kwam me zo voor dat hij iets voor zijn huisdier gekocht had.’ Þóra keek in de keukenkastjes op zoek naar kattenvoer of ander dierenvoer. Niets.
‘Bel even naar die winkel,’ zei Matthias. ‘Misschien herinneren ze zich hem nog; wie weet?’
Þóra gaf gehoor aan zijn verzoek. Ze vond het nummer van de winkel, draaide het, sprak met de winkelbediende en hing weer op. ‘Vreemd,’ zei ze tegen Matthias: ‘Hij herinnerde zich hem inderdaad en zei dat Harald een paar keer een hamster gekocht had. Weet je zeker dat hier geen hamsterkooi gestaan heeft?’
‘Heel zeker,’ antwoordde Matthias.
‘Gek,’ zei Þóra. ‘De jongen met wie ik sprak zei ook nog dat Harald geprobeerd zou hebben een raaf van hem te kopen.’
‘Een raaf?’ zei Matthias geschokt. ‘Waarom?’
‘Dat wist hij niet. Ze hebben geen raven te koop, dus er werd verder niet over doorgepraat. Hij vond het gewoon vreemd en herinnerde zich hem daarom.’
‘Het zou me niet verbazen als hij zo’n vogel als een of ander statussymbool voor zichzelf zag, met al die toverwaanzin van hem,’ zei Matthias.
‘Misschien,’ antwoordde Þóra. ‘Maar die hamsters toch niet?’
Ze gingen de keuken uit en de gang op naar de andere kamers in de woning. Matthias opende de badkamer, waar Þóra recht inkeek: hij leek geen geheimen te herbergen. Evenals de keuken was hij modern en strak, maar aan de andere kant niet bijzonder interessant. Ze gingen Haralds slaapkamer binnen, en die zag er heel wat boeiender uit.
‘Heeft iemand hier opgeruimd of was het altijd zo netjes bij hem?’ vroeg Þóra en ze wees naar het keurig opgemaakte bed. Het bed was ongewoon laag, net als de bank in de woonkamer.
Matthias ging op het bed zitten. Zijn knieën reikten tot zijn kin. Hij veranderde de positie van zijn benen en strekte ze recht voor zich uit. ‘Hij had een schoonmaakster die in het weekend waarin hij vermoord werd, alles op orde gebracht heeft, tot ongenoegen van de politie. Zij wist op dat moment, evenmin als alle anderen, natuurlijk niets af van de moord: ze kwam gewoon op haar vaste tijd en ruimde alles op. Ik heb met haar gesproken en ze had niets dan lof over Harald. Ze zei trouwens dat weinig vrouwen bij het bedrijf waarvoor ze werkt, deze woning wilden aannemen.’
‘Hoe zou je dít nu over het hoofd kunnen zien?’ zei Þóra sarcastisch en ze wees naar de platen die aan de wanden hingen. Ze hadden hetzelfde thema als die in de woonkamer, maar op deze was men hoofdzakelijk bezig vrouwen te martelen, te straffen of hen van het leven te beroven. Over het algemeen waren ze naakt tot aan hun middel; sommige waren helemaal naakt. ‘Dit is toch de slaapkamer van elke doorsnee man.’
‘Misschien heb je met de verkeerde mannen een relatie gehad,’ antwoordde Matthias en hij glimlachte kort.
‘Ik maakte een grapje,’ antwoordde Þóra. ‘Ik ben natuurlijk nog nooit eerder in een slaapkamer terechtgekomen die op deze manier versierd is.’ Ze liep naar een groot flatscreen, dat aan de muur tegenover het bed bevestigd was. ‘Ik ril bij de gedachte te weten welke film er in zijn speler zat,’ zei ze, terwijl ze vooroverboog naar een dvd-speler, die daaronder op een laag kastje stond. Ze zette hem aan en drukte de knop in om de dvd eruit te halen, maar het laatje kwam leeg tevoorschijn.
‘Ik had de dvd er al uit gehaald,’ zei Matthias vanaf het bed, vanwaar hij naar haar keek.
‘Wat was hij aan het bekijken?’ vroeg Þóra, terwijl ze zich naar Matthias omdraaide.
‘The Lion King,’ antwoordde Matthias met een effen gezicht en stond op. ‘Kom, ik zal je de studeerkamer laten zien. Daar heb je de grootste kans iets te vinden dat ons verder zou kunnen helpen.’
Þóra ging staan en liep achter hem aan. Ze besloot zichzelf nog even te kwellen door in Haralds nachtkastje te kijken. Ze trok het laatje van het nachtkastje open. Daarin wemelde het van de potjes en tubes crème, evenals een pakje condooms dat was opengemaakt en niet meer helemaal vol was. Er waren dus vrouwen geweest die de wandversiering geen belemmering gevonden hadden, dacht Þóra. Ze deed de la dicht en ging achter Matthias aan.
Laura Amaming keek op de klok. Het was gelukkig pas kwart voor drie: ze had nog genoeg tijd om haar werkzaamheden af te ronden en precies om vier uur aanwezig te zijn: na een jaar op IJsland gewoond te hebben had ze zich er in het najaar eindelijk toe gebracht zich voor ‘IJslands voor buitenlanders’ in te schrijven en ze had er een hekel aan om te laat te komen. Het kwam uitstekend uit dat er in het hoofdgebouw van de universiteit lesgegeven werd, op een steenworp afstand van Árnagarður, waar ze schoonmaakte. Het zou bijna onmogelijk voor haar geweest zijn om naar deze cursus te gaan als die elders gegeven zou worden: wanneer ze klaar was met werken, had ze niet meer dan een halfuur voordat de les begon, en ze had geen auto om zich mee te verplaatsen.
Laura legde de dweil in de spoelbak en spoelde het meeste vuil eruit onder de straal heet water. Ze mompelde de woorden ‘heet’ en ‘koud’ zachtjes voor zich uit en schold in gedachten op de moeilijke uitspraak.
Ze wrong de dweil uit en deed hem in een emmer bleekmiddel voor vuile doeken. Ze pakte de spuit met schoonmaakmiddel voor op de ruiten en drie schone droogdoeken. Vandaag moesten op de tweede etage aan de noordzijde van het gebouw alle ramen aan de binnenkant gelapt worden en daarom had ze meer dan één doek nodig. Ze verliet het schoonmaakhok en liep omhoog naar de tweede etage.
Ze had geluk: de drie eerste werkkamers waren leeg. Het was veel prettiger om dan schoon te maken dan als er wel iemand aanwezig was, met name wanneer het om ramen lappen ging, want dan moest ze op stoelen of andere meubels klimmen om bij de bovenkant te kunnen komen. Ze vond het heel onprettig om dat te doen wanneer er toeschouwers waren met wie ze niet kon praten. Thuis op de Filippijnen was ze spraakzaam en helemaal niet verlegen geweest. Hier vond ze dat ze nooit zichzelf kon zijn, behalve bij haar landgenoten. Op het werk voelde ze zich vaak eerder een ding dan een mens: de mensen praatten en deden alsof ze er niet was. Iedereen, behalve hun voorman, Tryggvi: die man stelde zich altijd volkomen hoffelijk op, deed alles wat binnen zijn bereik lag om een soort werkrelatie met Laura en haar collega’s te hebben, hoewel ze maar al te vaak op handgebaren moesten terugvallen, hetgeen van tijd tot tijd nogal amusant kon worden. Hij leek zich nochtans niets van hun gelach aan te trekken, wanneer ze in zijn bijzijn trachtten te raden wat hij hun probeerde duidelijk te maken. Het was een bovenstebeste kerel en Laura verlangde ernaar in de toekomst in zijn eigen taal iets tegen hem te kunnen zeggen. Eén ding was in elk geval duidelijk: ze zou zijn naam nooit kunnen uitspreken, ook al nam ze alle cursussen IJslands die er maar waren. Ze zei zacht ‘Tryggvi’ en kon alleen maar glimlachen toen ze hoorde hoe dat eruit kwam.
Laura ging naar de vierde ruimte: dat was een grote studiezaal die voor studenten bestemd was en gebruikt werd als pauzeruimte. Ze klopte zachtjes op de deur en ging naar binnen. Op een versleten bank zat een jong meisje, dat Laura uit de vriendenkring van de vermoorde student kende. De jongelui hier waren eenvoudig te herkennen: ze deden haar altijd denken aan een onweerslucht, zowel in hun gedrag als in hun kleding. Het roodharige meisje was verdiept in een telefoongesprek op haar gsm en hoewel ze op zachte toon sprak, was het duidelijk dat het gespreksonderwerp niet leuk was. Het meisje keek chagrijnig omhoog naar Laura en deed vlug haar hand voor haar mond en het mondstuk van de telefoon alsof ze er zeker van wilde zijn dat Laura niet kon horen wat ze zei. Ze beëindigde het telefoongesprek, stak haar telefoon in een legergroene handtas, stond op en liep arrogant langs Laura. Laura probeerde naar haar te glimlachen en deed vreselijk veel moeite om ‘tot ziens’ tegen haar te zeggen toen ze voorbijliep. Het meisje draaide zich in de deuropening om, verbaasd door de groet, en mompelde iets onduidelijks, voordat ze naar buiten ging en de deur achter zich dichtdeed. Jammer, dacht Laura. Dit was een beeldschoon meisje; dat wil zeggen, ze zou als mooi beschouwd kunnen worden, als ze er op zijn minst een poging toe zou doen om haar uiterlijk op te knappen, die vreselijke ringen uit haar wenkbrauwen en neus zou halen en zo nu en dan eens zou glimlachen. Hoe dan ook: de ramen wachtten en de tijd verstreek. Laura begon. Ze besproeide de eerste ruit met schoonmaakmiddel en wreef de doek steeds met draaiende bewegingen over het glas. Er viel gelukkig niet veel vuil weg te halen. De ramen werden heel vaak aan de binnenkant gelapt en daarom zat er geen vuil op het glas. Ze werkte de ene na de andere ruit af, maar toen ze met de laatste klaar was, merkte ze voor de eerste keer echte viezigheid op. Het zat niet op het glas zelf, maar het was een kleine, bruine vlek aan de zijkant van het stalen handvat waarmee het venster werd geopend.
Laura haalde de vieze doek die ze in de zak van haar overall aan het proppen was, weer tevoorschijn: het was zonde om de doek die ze nu in haar handen had vuil te maken, want die was nog brandschoon. Ze sproeide de vloeistof op het handvat en wreef de doek eroverheen en onderdoor. Het gebeurde wel dat de jongste schoonmaaksters zich er bij het schoonmaken van plaatsen die niet zichtbaar waren, nogal gemakkelijk vanaf maakten en ze zag dat dit vuil – wat het dan ook was – ook onder het staal te vinden was. Ze was blij dat ze dit gemerkt had: stel je eens voor dat een van die luie studenten die deze ruimte opzochten, het raam zou openen, het vieze staal zou vastpakken en erover zou gaan klagen hoe slecht hierbinnen schoongemaakt was.
Laura haalde haar neus op voor de graad van netheid daarbinnen: het handvat was slechts één voorbeeld van hoe vuil het er was. Wie had er nou eigenlijk zulke vieze handen? Wat het ook was, het ging er vanaf alsof het niets was en Laura haalde er pro forma de doek nog één keer overheen. Ze keek tevreden naar het glanzende, schone staal; ze voelde zich alsof ze een kleine overwinning op Gunnar behaald had. Toen ze de doek weer in haar zak wilde stoppen, werd haar blik gevestigd op de vlek die zich daarop gevormd had. Hij was donkerrood. De bruine kleur was bij het nat worden op de doek duidelijk verdund. Dit was bloed; dat leed geen twijfel. Maar hoe was dat op het handvat terechtgekomen? Laura herinnerde zich geen bloed op de vloer daarbinnen; degenen die het handvat vastgepakt hadden, moesten wel elders gebloed hebben. Ze overlegde bij zichzelf of dit met de moord verband kon houden, maar dat viel volgens haar te betwijfelen. De ramen waren daarna echter wel gelapt. Ze fronste haar wenkbrauwen, in gedachten verzonken. Ze herinnerde zich niet dat ze zelf de ruit gelapt had, maar dat betekende niet dat niemand anders het gedaan had. Ze probeerde het zich te herinneren; was er niet juist in de oostelijke vleugel schoongemaakt op de dag na de moord? Ja, hoe kon ze dat nou vergeten: natuurlijk was dat zo. Beter gezegd, de politie had een van de jongere meisjes verhoord: Gloria, die in de weekeinden dienst had.
Wat moest ze in vredesnaam doen? Ze wilde liever niet proberen deze vondst in het IJslands uit te leggen: in dit geval volstond het niet om ‘heet’ of ‘koud’ te zeggen. Daarnaast zou ze problemen met de autoriteiten kunnen krijgen omdat ze het bloed van het handvat af geveegd had en daarmee waarschijnlijk ook de vingerafdrukken van de moordenaar had uitgewist. Ze zou ook in de problemen kunnen komen als ze probeerde heisa te maken om iets waarvoor een eenvoudige verklaring bleek te zijn. Wat een ellende allemaal. Ze herinnerde zich nog goed hoezeer Gloria zich opwond over het verhoor waar ze naartoe moest: er hadden zelfs tranen gevloeid toen ze aan de anderen uiteenzette hoe ruw de politie te werk gegaan was. Laura was er zeker van geweest dat dit krokodillentranen waren, maar nu was ze daar niet meer zo zeker van. Ze keek rond, op zoek naar bloed op de vloer. Mocht ze dat vinden, dan zou de zaak opgelost zijn, aangezien ze meer dan eens hierbinnen schoongemaakt had sinds de moord gepleegd was: dan zou dit toch iets moeten zijn wat recentelijk gebeurd was en waarvoor een gewone verklaring was.
Op de vloer lag geen bloed, niet eens in de hoeken bij de plinten. Laura beet bezorgd op haar onderlip. Ze troostte zichzelf: de politie had de moordenaar in hechtenis. Dit was vast niet belangrijk. Mocht dit bloed met de moord verband houden, dan zou het er ongetwijfeld het zoveelste bewijsstuk van zijn dat de vent in de gevangenis de moord gepleegd had. Laura haalde diep adem. Ze moest denken aan de tijdschriften die haar op bijeenkomsten met Filippino’s vaak onder de neus werden geduwd. Daarin waren interviews met een van de aanwezigen, of met hun zoon of dochter te vinden en foto’s van hen met de meest ongelofelijke voorwerpen, waarbij ze allemaal dezelfde behoefte schenen te voelen die tegen hun wang aan te drukken. Laura kon zichzelf niet voorstellen op een foto in zo’n opengeslagen tijdschrift, met het handvat van een venster tegen haar wang gedrukt. Nee, ze maakte zich onnodig gek: een of andere student had een bloedneus gehad, was flauwgevallen en had frisse lucht willen inademen. Ze ademde ongeveer een minuut rustiger, totdat ze zich haar eigen kinderen herinnerde als die een bloedneus hadden: die zochten het toilet op, geen open raam.
Maar toch. Er was niets wat erop wees dat de moordenaar van de Duitse student geprobeerd had het raam te openen, maar wel dat iemand die hier niets mee te maken had, zich verwond had en behoefte aan frisse lucht had gehad. Laura nam de doek en besloot te testen of er bloed achter de plinten te vinden was: als er in deze ruimte een heftig gevecht plaatsgevonden had, zou dat bij het uitwissen van de sporen achtergebleven kunnen zijn. Ze sloeg een kruis en besloot dat het, als er niet meer bloed aan haar doek kwam, een teken van boven was dat ze van een mug een olifant maakte. Anders zou ze de politie op de hoogte stellen, hoewel dat zou betekenen dat ze de rust van die aardige Tryggvi zou moeten verstoren. Laura ging op haar hurken zitten en ging de wanden van de zaal centimeter voor centimeter langs. Niets. De doek kwam steeds schoon van de plinten af, afgezien van een beetje stof en ander gewoon vuil. Ze voelde zich beter en stond tevreden over het resultaat op. Onzin en domheid: natuurlijk was er een normale verklaring voor dit bloed. Het feit dat zij iets anders gedacht had, hield ongetwijfeld verband met de schok die ze gekregen had, toen het lijk gevonden werd: een lijk, in erbarmelijke staat en volkomen onteerd. Ze sloeg opnieuw een kruis.
Terwijl ze de ruimte verliet, bleef haar blik lang op de drempel rusten. Er zat meer ruimte tussen de drempel en de vloer dan tussen de plinten en de vloer en ze boog zich voorover om de doek daarlangs te halen. Er glinsterde iets zilverkleurigs onder en Laura keek om zich heen op zoek naar iets wat ze zou kunnen gebruiken om onder de drempel te kunnen komen. Ze zag op een van de tafels een liniaal liggen en pakte die. Daarna probeerde ze handig het voorwerp naar voren te duwen en na een paar pogingen lukte dat uiteindelijk. Laura pakte het op en krabbelde overeind. Het was een klein, stalen sterretje, ter grootte van de nagel van haar pink. Ze legde het in de palm van haar geopende hand en dacht na. Het sterretje kwam Laura bekend voor, maar ze kon het absoluut niet plaatsen. Waar had ze dit eerder gezien? Ze had geen tijd om er nog langer over na te denken; ze moest voortmaken met het ramen lappen, als ze niet te laat op IJslandse les wilde komen. Ze stak het sterretje in haar zak, vastbesloten om het aan Tryggvi te geven. Misschien wist hij waar het vandaan kwam. Dit had vast niets met de moord te maken: niet meer dan het bloed op het handvat waarvoor zeer zeker plausibele verklaringen te bedenken waren. Of toch niet? Haar vinger schoot opeens naar haar voorhoofd: ze sloeg een kruis en probeerde niet langer aan de afschuwelijke gebeurtenissen van de afgelopen tijd te denken. Ze nam zich voor er alleen met Gloria over te praten. Het meisje moest immers ook in het weekeinde werken, net als Laura. Het kon heel goed zijn dat zij meer wist dan ze hun en de politie verteld had.
Marta Mist hing tegen de muur op de gang en ergerde zich er aan hoe lang die schoonmaakster nodig had om haar werk af te ronden. Het kon toch niet veel werk zijn om daarbinnen schoon te maken: wat prullenbakken legen, kopjes afwassen en schoonmaken. Ze keek op haar gsm om te zien hoe laat het was. Verdraaid: die stomme idioot was zeker op de bank gaan liggen en in slaap gevallen. Marta Mist zocht vlot het nummer van Bríet in het geheugen van haar gsm op. Ze moest nu maar eens een keer opnemen: er was weinig wat Marta Mist meer irriteerde dan te weten dat degene die ze opbelde, op het scherm keek, zag dat zij het was en besloot om niet op te nemen. Ze bleek zich voor niets zorgen te maken.
‘Hey,’ antwoordde Bríet.
Marta Mist had geen zin in beleefd gebabbel. ‘Ik heb het niet gevonden,’ zei ze chagrijnig. ‘Weet je zeker dat je het in de la gelegd hebt?’
‘Shit, shit, shit,’ herhaalde Bríet met nerveuze stem. ‘Ik weet heel zeker dat ik het daar gelegd heb. Jij was er toch ook bij?’
Marta Mist lachte schamper. ‘Vergeet het, ik heb niets gezien.’
‘Ik heb het erin gelegd. Dat weet ik zeker,’ antwoordde Bríet koppig. Ze zuchtte diep. ‘Wat moet ik tegen Halldór zeggen? Hij springt uit zijn vel.’
‘Niets. Je vertelt hem geen reet.’
‘Maar…’
‘Niets, noppes, nada. Het ligt er toch niet? Wat wil je eraan doen, dan?’
‘Tja… Ik weet niet,’ zei Bríet verslagen.
‘Des te beter dat ik het wél weet,’ zei Marta Mist ongevraagd. ‘Ik heb net met Andri gesproken en hij vindt hetzelfde als ik: we zeggen niets en doen niets, omdat we niets kunnen doen.’ Ze zei Bríet er niet bij dat het haar twintig minuten gekost had om Andri uit zijn hoofd te praten Halldór hiervan op de hoogte te brengen. Ze voegde er op mildere toon aan toe: ‘Maak je niet druk. Als dit belangrijk was, was het allang aan het licht gekomen.’
De deur naar de zaal ging open en de schoonmaakster kwam naar buiten. Aan haar gezicht te oordelen waren er grootse gebeurtenissen gaande in de wereld van het schrobben en boenen. Het leek wel alsof iemand haar gedwongen had om zure rabarber te eten. Leuk, dacht Marta Mist en trok zichzelf bij de muur vandaan. ‘Bríet,’ zei ze door de telefoon, ‘dat schoonmaakmens is net weggegaan. Ik ga nog eens een keer goed zoeken. Ik bel je nog.’ Ze hing op zonder Bríet de mogelijkheid te geven afscheid te nemen. Dat stomme gedoe ook altijd.
Þóra zat aan het bureau van Harald Guntlieb en bladerde door een stapel documenten. Ze keek van de papieren op, strekte haar rug en richtte haar blik op Matthias. Hij zat in dezelfde bezigheid verzonken in een leunstoel in een hoek van de studeerkamer. Ze hadden afgesproken te beginnen met het bekijken van die gegevens die de politie bij de huiszoeking meegenomen had en recentelijk teruggebracht had. Het waren drie grote kartonnen dozen vol met allerlei paperassen en na amper een uur lezen en sorteren kon Þóra niet echt meer zien wat het doel hiervan was. De documenten kwamen overal vandaan; het merendeel had op een of andere wijze met Haralds studie te maken, afgezien van papieren van banken, creditcard-bedrijven en andere instanties. Aangezien het meeste hiervan in het IJslands was, kon Matthias er niet veel mee: hij moest grote gedeelten van de gegevens voor Þóra terzijde leggen, zodat zij er later naar kon kijken.
‘Waarnaar zijn we hier eigenlijk aan het zoeken?’ vroeg ze opeens.
Matthias legde de stapel papieren die hij vasthield op een klein bijzettafeltje en wreef zijn vermoeide ogen uit. ‘In de eerste plaats zijn we aan het zoeken naar iets wat ons verder zou kunnen helpen; iets wat de politie over het hoofd gezien heeft. Iets wat bijvoorbeeld verklaart wat er met het geld gebeurd is dat Harald hierheen liet sturen. We zouden ook kunnen stuiten op…’
Þóra onderbrak hem. ‘Dat bedoelde ik niet. Wat ik bedoel is dat we misschien voorzichtig moeten proberen af te wegen wie waarschijnlijk met de moord te maken zouden kunnen hebben of daar baat bij gehad konden hebben. Om precies te zijn: ik heb geen enkele ervaring in het onderzoek naar een moord en zou meer houvast willen hebben, voordat ik meer gegevens doorneem. Ik vind het niet bijzonder spannend om dit hele circus misschien te moeten herhalen, als we later een of ander onverwacht nieuw inzicht krijgen.’
‘Nee, dat begrijp ik,’ zei Matthias. ‘Maar toch weet ik niet zeker wat ik je moet antwoorden. We zijn niet op zoek naar iets bepaalds. Jammer genoeg. Misschien zijn we überhaupt niet naar iets aan het zoeken. We zijn eigenlijk alleen aan het proberen Haralds leven vóór de moord te begrijpen en om een idee te krijgen van de redenen en de gebeurtenissen die tot de moord geleid kunnen hebben; vinden we onderweg iets wat ons naar de moordenaar leidt, dan is dat alleen maar mooi meegenomen. Als het je enigszins helpt om je kader te beperken: je kunt wel stellen dat datgene wat mensen er het meest toe brengt een moord te plegen, neerkomt op jaloezie, kwaadheid, financieel gewin, wraak, een stoornis, zelfverdediging of overspel.’
Þóra wachtte op meer, maar Matthias had zijn opsomming zo te zien afgerond. ‘Verder niets?’ vroeg Þóra. ‘Er moet toch nog meer zijn.’
Matthias antwoordde geïrriteerd. ‘Er bestaan zeker meer redenen, maar dit is het enige wat mij te binnen schiet.’
Þóra dacht hierover na, voordat ze verderging. ‘Oké, laten we zeggen dat dit de belangrijkste redenen zijn. Welke daarvan zou bij de moord op Harald een rol gespeeld kunnen hebben? Had hij bijvoorbeeld een relatie met een vrouw? Kan jaloezie een van de redenen geweest zijn?’
Matthias haalde zijn schouders op. ‘Ik denk dat hij vrijgezel was. Toch zou jaloezie altijd een rol hebben kunnen spelen. Misschien hield iemand van hem zonder dat die liefde beantwoord werd.’ Hij zweeg en voegde er toen aan toe: ‘Ik denk trouwens dat vrouwen zelden degene die ze vermoorden, wurgen, dus het is onwaarschijnlijk dat dit een crime passionnel geweest is.’
‘Nee,’ zei Þóra nadenkend. ‘Behalve als dit een crime passionnel geweest is die door een andere man begaan is. Was Harald soms homo?’
Matthias schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik weet heel zeker van niet.’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Þóra.
‘Dat weet ik gewoon,’ antwoordde Matthias. Hij zag de twijfel op Þóra’s gezicht en voegde eraan toe: ‘Ik heb daar een soort voelspriet voor: ik voel het over het algemeen wel wanneer een man van de verkeerde kant is. Ik weet niet waarom, maar ik heb daar nu eenmaal een neus voor.’
Þóra besloot hier niets meer over te zeggen, maar ze wist uit eigen ervaring dat Matthias er naar alle waarschijnlijkheid niet beter dan anderen in was om de seksuele geaardheid van anderen te ontdekken. Haar ex verkeerde in dezelfde waan en Þóra had hem er ontelbare malen op betrapt dat hij het bij het verkeerde eind had. Ze veranderde van onderwerp. ‘Het scheen geen verkrachting te zijn geweest en er werden geen sporen van seksuele handelingen gevonden, zodat we dat kunnen uitsluiten.’
‘Dat reduceert de mogelijke drijfveren aanzienlijk,’ antwoordde Matthias en hij lachte sarcastisch naar Þóra. ‘We beginnen nu duidelijk ergens te komen.’
Þóra trok zich hier niets van aan. ‘Waarom denk jij dat hij vermoord is?’
Matthias keek haar een tijdje aan, voordat hij antwoordde. ‘Het meest waarschijnlijk is dat het iets met geld te maken had. Toch kan ik niet van het gevoel af komen dat het op een of andere wijze met zijn onderzoek naar hekserij te maken heeft. Dat met zijn ogen en met dat magische teken dat op zijn lijk gekrast was, wijst duidelijk in die richting. Ik kan me alleen de drijfveer niet voorstellen en dat ergert me. Waarom zou je uit hekserij of vanwege eeuwenoude gebeurtenissen een moord plegen?’
‘Is dat nou niet juist de vraag? De politie vond niets wat erop wees dat de moord met hekserij verband hield, ondanks het toetakelen van zijn lichaam. Ze moeten deze mogelijkheid toch onderzocht hebben,’ zei Þóra en ze voegde er vlug aan toe: ‘En niet zeggen dat ze zo dom zijn: dat is veel te kort door de bocht.’
‘Je hebt inderdaad gelijk,’ zei Matthias. ‘Ze hebben onderzocht of er sprake was van een verband. Ik denk dat ze gewoon niet beseften dat Haralds onderzoek niet een of andere afwijking of abracadabra was. Ze kwamen hier binnen, zagen wat er aan de muren hing en dachten daarna dat Harald gewoon een verwarde nietsnut was. Voor hen zijn deze kostbare stukken antiek slechts iets walgelijks, wat misschien niet zo heel ver van je eigen reactie af staat.’ Matthias wachtte op een antwoord van Þóra, maar toen ze helemaal niet op zijn laatste opmerking reageerde, ging hij verder: ‘Daarbij kwam nog het feit dat er verdovende middelen in zijn bloed gevonden werden. In de ogen van de politie was hij een krankzinnige verslaafde in de ban van sadisme, die het laatst gezien werd in het gezelschap van nog zo’n gek. Die laatste had geen alibi en was ook nog eens zo stoned als een garnaal. De politie heeft wel enige reden om tot deze conclusie te komen, maar ik ben het er absoluut niet mee eens. Er blijven veel te veel vragen onbeantwoord.’
‘Je denkt met andere woorden dat dit onderzoek van Harald naar de heksenverbrandingen en toverij verband houdt met de moord?’ vroeg Þóra in de hoop dat hij dit ontkennend zou beantwoorden: als het voor hun onderzoek niet van belang was, zouden ze meteen de grootste helft van de gegevens terzijde kunnen leggen.
‘Ja, hoewel ik het verre van zeker weet,’ zei Matthias. ‘Maar ik heb een sterk vermoeden. Kijk hier bijvoorbeeld eens naar.’ Hij bladerde door de stapel papieren die hij op schoot had, en reikte Þóra een uitgeprinte e-mail van Harald aan.
Þóra las door wat er in het bericht stond. Aan de kop van het bericht kon ze zien dat de mail door Harald verstuurd was aan ene [email protected] en dat het in het Engels geschreven was, acht dagen voor de moord.
Hey Mal,
ga hier maar eens goed voor zitten, vriend. Gevonden bedankt. Vanaf vandaag moet je me met ‘hoogeerbiedwaardige heer’ aanspreken. Ik wist het, ik wist het, ik wist het; niet dat ik jou je twijfels wil verwijten. Of zoiets.
Moet alleen de precieze details nog regelen: er is een stomme idioot die de boel wat aan het verkloten is. Met andere woorden – bereid jezelf maar voor – het is volkomen briljant; denk erover me flink te gaan bezuipen, als je begrijpt wat ik bedoel. Heb nog contact met je, sukkel.
Þóra keek naar Matthias nadat ze klaar was met lezen. ‘Denk je dat dit een aanwijzing is?’
‘Misschien,’ zei Matthias. ‘Misschien ook niet.’
‘De smerissen moeten toch contact met deze Malcolm opgenomen hebben. Ze zouden er toch geen genoegen mee genomen hebben dit alleen uit te printen.’
‘Misschien.’ Matthias haalde zijn schouders op. ‘Misschien ook niet.’
‘Nou ja, we kunnen in elk geval contact met hem opnemen om te weten te komen wat Harald gevonden had.’
‘En of hij iets weet over deze stomme idioot naar wie in het bericht verwezen wordt.’
Þóra legde de print weg. ‘Waar staat zijn computer? Hij moet toch een computer gehad hebben.’ Ze wees naar de muismat op het bureau.
‘De politie heeft hem nog,’ antwoordde Matthias. ‘Ze geven hem waarschijnlijk terug met Haralds andere bezittingen.’
‘Misschien vinden we meer van zulke berichten,’ zei Þóra hoopvol.
‘En misschien ook niet,’ antwoordde Matthias en hij glimlachte. Hij stond op en pakte iets van de boekenplank boven het bureau. ‘Hier, neem dit mee naar huis om te lezen. Dit is goed leesvoer, als je een kijkje in de gedachtewereld van Harald wilt nemen.’ Hij gaf haar de Heksenhamer in paperback.
Þóra nam het boek en keek verbaasd van het boek naar Matthias. ‘Bestaat de IJslandse vertaling van Malleus Maleficarum ook in paperback?’
Hij knikte. ‘Het wordt nog steeds uitgegeven; ik denk dat weinig mensen het tegenwoordig kopen behalve uit nieuwsgierigheid. Houd bij het lezen in je achterhoofd dat dit ook weleens anders geweest is.’
Þóra stak het boek in haar tas. Ze stond op en rekte zich uit. ‘Is het goed als ik even van de badkamer gebruikmaak?’
Matthias glimlachte weer. ‘Misschien. Misschien ook niet.’ Hij zei er vlug achteraan: ‘Jawel, ik denk dat dat oké zou moeten zijn. Als de politie hier binnenstormt om de badkamer aan een nader onderzoek te onderwerpen, zal ik ze weer op afstand houden totdat je klaar bent.’
‘Dat is aardig van je.’ Þóra liep de gang op en ging naar de badkamer. Dit kostte haar wat meer tijd dan ze dacht, omdat er aan de muren in de gang meer platen en antieke voorwerpen hingen die haar nieuwsgierigheid wekten. Er viel toch niet te ontkennen dat deze stukken veel aantrekkingskracht op een mens uitoefenden. Het was ongetwijfeld hetzelfde gevoel als dat wat mensen vaart deed verminderen, wanneer ze langs de plaats van een ongeluk reden. De platen kwamen duidelijk uit de verzameling van de grootvader, omdat het thema hetzelfde was als in de woonkamer en de slaapkamer: dood en de duivel.
Er was weinig in de badkamer dat aan de interesses van de voormalige huurder van de woning deed denken, in tegenstelling tot de andere kamers. De paar losse voorwerpen die in de badkamer stonden, waren heel systematisch in kastjes zonder deuren gerangschikt en alles in dezelfde stijl. Þóra bekeek zichzelf in een smetteloos gepoetste spiegel boven de wastafel en haalde haar vingers door haar haar om zichzelf een beetje op te knappen. Ze zag in een van de kastjes een tandenborstel liggen. Hij leek ongebruikt. Ze keek kritisch om zich heen. Er moest een andere badkamer in de woning zijn die Harald gebruikt had: deze was veel te netjes. Een andere verklaring kon er bijna niet zijn.
Toen Þóra terug in de studeerkamer kwam, bleef ze even in de deuropening staan en zei: ‘Er moet een andere badkamer in de woning zijn.’
Matthias keek verbaasd op. ‘Hoe bedoel je?’
‘De badkamer op de gang is zo goed als ongebruikt. Het is volkomen uitgesloten dat Harald zelfs nog geen doosje met flosdraad had dat niet in het kleurenschema van de woning paste.’
Matthias glimlachte naar haar. ‘Nee, maar; zeg nu nog eens dat je niets van onderzoek doen weet.’ Hij wees in de richting van dat gedeelte van de woning waar ze eerder doorheen gekomen waren. ‘Er is een deur in de slaapkamer: daarachter is een badkamer.’
Þóra liep er vlug heen. Ze herinnerde zich de deur, waarvan zij gedacht had dat die van een kledingkast was, en ze wilde zien hoe de badkamer eruitzag. Daarnaast keek ze er niet naar uit om zich meteen weer over de papieren te moeten buigen. Ze glimlachte toen ze de kleine badkamer binnenkeek. Daarbinnen was geen bad, maar een douchecabine en in alle opzichten was het net zoals de doorsnee badkamer in een gewoon huis. Allerlei verzorgingsproducten stonden verspreid over de wastafel; geen ervan in een of andere stijl. Þóra keek in de douchecabine. Op een kunststof plank aan de muur stonden twee flessen shampoo, waarvan eentje ondersteboven; een scheermesje, een gebruikt stuk zeep en een tube tandpasta. Aan de mengkraan hing een fles waarop ‘Shower Power’ stond. Dit leek meer op waar zij aan gewend was, en ze was een beetje opgelucht. Het meeste verheugde ze zich over de tijdschriftenbak bij het toilet: als dit niets vertelde over de bewoner, dan wist zij het ook niet meer. Ze werd opeens bijzonder nieuwsgierig naar wat voor bladen Harald las en ze bladerde door de tijdschriften die in de bak zaten. Een paar autobladen, een geschiedenistijdschrift, twee exemplaren van Der Spiegel, een tijdschrift over tatoeages waar Þóra snel aan voorbijging, en ook een exemplaar van het Duitse blad Bunte. Þóra keek er verbaasd naar. Bunte was een typisch damesblad: het ging over bekende mensen en was van hetzelfde kaliber als het Britse Hello. Het was nooit in haar opgekomen dat Harald zoiets zou lezen. Tom Cruise en zijn laatste vrouw glimlachten haar van de voorkant toe onder de kop ‘Tom Cruise wordt vader!’ Het kindergeluk van het acteursechtpaar boeide Þóra evenveel als het telen van komkommers, dus legde ze het blad terug op zijn plaats.
‘Ik wist het,’ zei Þóra triomfantelijk toen ze terugkwam.
‘Ik wist het ook,’ antwoordde Matthias. ‘Ik wist alleen niet dat jij het niet wist.’
Þóra stond op het punt hem iets te antwoorden, toen haar gsm ging. Ze haalde hem uit haar zak.
‘Mama,’ zei het zachte stemmetje van haar dochter Sóley, ‘wanneer kom je?’
Þóra keek op de klok. Het was later geworden dan ze zich gerealiseerd had. ‘Heel gauw, lieverd. Is alles goed?’
Stilte en toen: ‘Jawel. Ik verveel me alleen een beetje. Gylfi heeft geen zin om met mij te praten. Hij is op zijn bed aan het springen en wil mij niet binnenlaten.’
Þóra begreep het niet helemaal, maar het was duidelijk dat Gylfi toch iets heel anders verstond onder babysitten dan zij. ‘Hoor eens, lieverd,’ zei ze lief door de telefoon, ‘ik kom nu meteen naar huis. Zeg maar tegen je broer dat hij moet ophouden zich als een idioot te gedragen en dat hij uit zijn kamer moet komen.’
Ze hing op en Þóra stopte de gsm terug in haar zak. Daarbij stuitte haar blik op het briefje met de vragen over de gegevens in de map die ze bij Matthias ter sprake had willen brengen. Ze pakte het en vouwde het briefje open. ‘Ik wil je graag een paar dingen vragen over de gegevens die in de map zaten.’
‘Een paar?’ zei hij verbaasd. ‘Ik had me op meer dan “een paar” voorbereid. Maar barst los.’
Þóra keek onzeker op de lijst. Verrek, had ze nou het merendeel van de punten over het hoofd gezien? Ze probeerde te doen alsof er niets aan de hand was. ‘Dit zijn de belangrijkste punten; er waren te veel secundaire punten om alles op te schrijven.’ Ze glimlachte en ging verder. ‘Het leger, bijvoorbeeld. Waarom zaten die gegevens in het dossier en was Harald echt te ziek om zijn dienstplicht uit te dienen?’
‘De dienstplicht, ja. Ik heb die informatie erbij gedaan zodat je een zo goed mogelijk beeld van Haralds levensloop zou krijgen. Het heeft misschien niet veel te betekenen, maar je weet nooit waar de verschillende lijnen elkaar kruisen.’
‘Denk je dat de moord iets met het leger te maken heeft?’ vroeg Þóra vol twijfels.
‘Nee, absoluut niet,’ antwoordde Matthias. Hij haalde zijn schouders op. ‘Wat dit met de zaak te maken heeft, valt nu toch niet goed te zeggen.’
‘Maar waarom ging hij het leger in?’ vroeg Þóra. ‘Naar je beschrijving van hem te oordelen leek het waarschijnlijker dat hij tegen alle oorlogsgeweld was in plaats van het op te zoeken.’
‘Dat is ook zo. Hij werd opgeroepen en onder gewone omstandigheden zou hij er zeker voor gekozen hebben vervangende dienstplicht te doen. Je weet dat degenen die opgeroepen worden, daarvoor kunnen kiezen?’ Þóra knikte. ‘Maar hij deed het niet. Amelia, zijn zus, was vlak daarvoor gestorven en dat trok hij zich erg aan. Ik denk eerlijk gezegd dat hij deze beslissing in een mentale crisis genomen heeft. Het was begin 1999 en in november of december van dat jaar werd besloten om troepen naar Kosovo te sturen. Harald ging met een glimlach op zijn lippen. De details omtrent zijn loopbaan in het leger weet ik niet precies, maar ik weet wel dat hij beschouwd werd als voorbeeldig, vastberaden en van nature gehard. De gebeurtenissen in Kosovo overvielen het leger volledig.’
‘Hoezo?’ vroeg Þóra.
Matthias lachte vriendelijk naar haar. ‘Dit is een nogal amusante geschiedenis, als je het zo kunt noemen. Vooral als je bedenkt dat deze missie naar Kosovo de eerste was die het Duitse leger ondernomen heeft sinds de Tweede Wereldoorlog. Daarvoor waren Duitse soldaten buiten Duitsland alleen op vredesmissies geweest. Het was daarom van groot belang dat onze soldaten uitstekend waren.’
‘Hetgeen Harald niet was, of wel soms?’ vroeg Þóra.
‘Jawel, jawel. Je kunt misschien alleen zeggen dat hij pech gehad heeft. Toen hij daar drie maanden was, nam zijn divisie een Serviër gevangen van wie men vermoedde dat hij over informatie beschikte over een bomaanslag met dodelijke gevolgen. Die had drie Duitse soldaten het leven gekost en een aantal andere verminkt. De Serviër werd vastgehouden in de kelder van een huis op de plek waar het leger zijn basis had. Harald was een van degenen die de gevangene moesten bewaken. Hij stond in zijn eentje op wacht in de tweede of derde nacht sinds de gevangene daar voor verhoor geweest was, maar de Serviër had geen woord gezegd. Harald had tegen zijn overste gezegd dat hij alles van ondervragingstechnieken afwist en kreeg toestemming om te proberen die nacht iets uit de man te krijgen.’ Matthias keek naar Þóra. ‘Degene die hem toestemming gaf een poging te wagen, had er natuurlijk geen idee van dat Harald in de geschiedenis van marteling thuis was. Hij heeft zonder meer gemeend dat Harald even zijn neus zou laten zien en de gevangene een paar onschuldige vragen zou stellen.’
Þóra keek op. ‘Heeft hij de man gemarteld?’
‘Laten we zeggen dat de Serviër graag geruild zou hebben met die naakte mannen die in Abu Graib een piramide vormden. Nu praat ik niet goed wat daar gebeurd is, maar die gebeurtenis was als een scène bij de opening van de Olympische Spelen vergeleken bij datgene wat deze arme man die nacht moest verdragen. Bij de wisseling van de wacht de volgende ochtend was Harald erin geslaagd alles uit de man te krijgen wat hij wist, en zeker nog meer. Maar in plaats van de lof te krijgen waarvan hij vond dat hij die volkomen verdiend had, werd Harald meteen uit het leger verwijderd, nadat zijn superieuren het menselijk wrak, dat in zijn eigen bloed op de vloer van zijn cel lag, gezien hadden. Het werd natuurlijk in de doofpot gestopt, omdat het niet goed voor het blazoen van het leger was. In alle openbare documenten staat daarom dat Harald uit het leger ontslagen werd om gezondheidsredenen.’
‘Hoe weet jij dit dan?’ vroeg Þóra, blij iets te kunnen vragen wat redelijk gewoon was.
‘Ik heb zo mijn connecties,’ antwoordde Matthias met een sarcastische blik. ‘Zo sprak ik met Harald, nadat hij uit Kosovo teruggekomen was. Hij was een veranderd mens, dat kan ik je zeggen. Of dat kwam door de ervaring in het leger of door de smaak van bloed in zijn mond, weet ik niet. Hij was in elk geval nog vreemder dan daarvoor.’
‘Hoe dat zo?’ vroeg Þóra nieuwsgierig.
‘Gewoon, vreemder,’ antwoordde Matthias. ‘Zowel in uiterlijk als in zijn manieren. Hij ging kort daarop naar de universiteit; verliet het huis, zodat men hem net zo weinig zag als daarvoor. Bij de paar keren dat onze paden elkaar kruisten was het altijd duidelijk dat hij in een spiraal beland was: een neergaande. Het hielp waarschijnlijk ook niet dat zijn grootvader korte tijd later stierf: ze hadden een hechte band met elkaar.’
Þóra wist niet wat ze moest zeggen. Harald Guntlieb was duidelijk geen normale man geweest. Ze keek op haar blaadje en besloot te vragen naar het slachtoffer van wurgseks over wie in de krantenknipsels gesproken werd. Maar ze had er eigenlijk de neus vol van. Ze keek op haar gsm en zag dat het laat geworden was. ‘Matthias, ik moet naar huis. Mijn lijst is niet afgewerkt, maar ik heb genoeg om in de tussentijd over na te denken.’
Ze ruimden het materiaal waarin ze op het bureau hadden zitten zoeken snel op. Ze pasten er goed voor op dat ze de stapels waarin ze de gegevens gesorteerd hadden niet door de war haalden. De zorg om dubbel werk, die daarmee samenhing, was te groot.
Toen Þóra de laatste stapel netjes aan de zijkant gelegd had, wendde ze zich tot Matthias en vroeg: ‘Heeft Harald geen testament gemaakt, gezien al zijn bezittingen?’
‘Jawel, hij heeft inderdaad een testament achtergelaten: een nogal recent testament, om precies te zijn,’ antwoordde Matthias. ‘Hij had altijd een soortgelijk testament gehad, maar heeft dat half september veranderd. Hij maakte speciaal daarvoor een reis naar Duitsland voor een afspraak met de notaris van de familie en liet een nieuwe versie opmaken. Niemand weet trouwens wat erin staat.’
‘Hè?’ vroeg Þóra verbaasd. ‘Waarom niet?’
‘Het bestond uit twee delen, met de voorwaarde dat het eerste deel het eerst geopend moest worden. Daaruit kwam naar voren dat het tweede deel niet geopend mocht worden, voordat Harald begraven was, maar dat is vanwege de zaak nog niet mogelijk geweest.’
‘Was dat alles wat eruit naar voren kwam?’ vroeg Þóra.
‘Nee, er waren ook instructies over waar hij zich wilde laten begraven.’
‘En waar was dat?’
‘Op IJsland, maar dat is een beetje raar, als je bedenkt hoe kort hij hier heeft doorgebracht. Het land scheen hem in zijn greep gekregen te hebben. Het tweede dat naar voren kwam, was dat zijn ouders bij de teraardebestelling aanwezig moesten zijn en minstens tien minuten bij het graf moesten staan: aan de voet van de kist, nadat men die had laten zakken. Mochten ze dit niet doen, dan zullen al zijn bezittingen aan een kleine tattooshop in München komen te vervallen.’
Þóra zuchtte. ‘Dacht hij dat ze niet zouden komen of zo?’
‘Waarschijnlijk,’ zei Matthias. ‘Hij stelde hun komst met deze clausule hoe dan ook zeker: zijn ouders hebben er geen zin in om in de bladen te belanden, omdat hun zoon een fortuin aan een tattooshop nagelaten heeft.’
‘Denk je dat zij alles erven?’ vroeg Þóra. ‘Dat wil zeggen, als ze komen.’
‘Nee,’ antwoordde Matthias. ‘Het zou ze niet kunnen boeien: ze willen alleen niet in de roddelpers terechtkomen. Nee, ik denk dat zijn zuster, Elisa, het merendeel van zijn bezittingen erft. Een aanzienlijk deel van het geld gaat naar iemand in dit land: de notaris liet dat duidelijk doorschemeren, toen ze hem bezochten. Het tweede deel van het testament moet waarschijnlijk hier op IJsland openbaar gemaakt worden, overeenkomstig Haralds wensen.’
‘Wie zou die persoon hier op IJsland kunnen zijn?’ vroeg Þóra nieuwsgierig.
‘Geen idee,’ antwoordde Matthias. ‘Hij of zij had in ieder geval een uitstekend motief om Harald te vermoorden, vooropgesteld dat hij dit geweten heeft.’
Þóra was opgelucht toen ze naar buiten liepen. Ze was moe en wilde naar huis, naar haar kinderen. Toch voelde ze zich niet helemaal op haar gemak: ze had het gevoel dat ze iets over het hoofd gezien hadden. Maar hoe ze ook probeerde erop te komen, nadat ze in haar eentje in de auto van de garage zat, ze kon er geen grip op krijgen. En toen ze de auto thuis op de parkeerplaats tot stilstand bracht, was ze het helemaal vergeten.
Een echtscheiding brengt niet alleen voordelen met zich mee: het was Þóra allang duidelijk geworden dat er ook nadelen aan kleefden. Vroeger werd bijvoorbeeld het huishouden door hen beiden bekostigd, maar nu moest het loon van één voldoen. Het was een spel op zich om de draagkracht te vergroten en daarmee het gemak; Þóra herinnerde zich tenminste geen bijzondere problemen met de overgang van arme student naar werknemer. Het was een heel ander verhaal toen de broekriem aangehaald moest worden, zoals Þóra had moeten proberen. Hannes, haar ex, was letselschadearts; met andere woorden, hij had een goede baan met een hoog salaris. Bij de scheiding had Þóra daarom afstand moeten nemen van veel dingen die ze als vanzelfsprekend was gaan beschouwen: nu was het niet langer vanzelfsprekend om uit eten te gaan, weekenduitjes naar het buitenland te ondernemen, dure kleren te kopen of iets anders te doen wat het leven kenmerkt van hen die zich geen zorgen om geld hoeven te maken. Hoewel de nadelen niet alleen financiën betroffen – hier schoot Þóra de uitdrukking ‘geen seks’ meteen te binnen – miste ze nog het meest de vrouw die tweemaal per week bij hen kwam om schoon te maken. Toen Þóra en Hannes van elkaar scheidden, had ze haar op moeten zeggen, omdat ze de eindjes gewoon niet meer aan elkaar kon knopen. Daarom stond Þóra nu bij de bezemkast en probeerde hem zo goed ze kon dicht te doen zonder de stofzuigerstang ertussen te krijgen, die zich er voortdurend weer uit wurmde en in de weg kwam te zitten. Het lukte haar de deur dicht te doen en Þóra slaakte een zucht van opluchting. Ze had net alle vloeren in het ruim tweehonderd vierkante meter grote huis gestofzuigd en was best tevreden over zichzelf.
‘Ziet het er nu niet helemaal anders uit?’ vroeg ze Sóley, die in de keuken zat te tekenen.
Het kleine meisje keek op. ‘Ziet wat eruit?’ vroeg ze nieuwsgierig.
‘De vloeren,’ antwoordde Þóra. ‘Ik heb net gezogen. Zijn ze niet mooi?’
Sóley keek naar de vloer onder zich en toen weer naar haar moeder. ‘Je bent hier een stuk vergeten.’ Ze wees met haar groene waskrijtje naar een vieze plek onder de stoel waarop ze zat.
‘O, vergeef me, edele vrouwe,’ zei Þóra en kuste haar dochter op het hoofd. ‘Wat voor moois ben je aan het tekenen?’
‘Dat zijn ik en jij en Gylfi,’ antwoordde Sóley en wees naar drie figuren van ongelijke grootte op het papier. ‘Jij hebt je mooie jurk aan en ik ook en Gylfi een korte broek.’ Ze keek naar haar moeder. ‘Het is zomer op de tekening.’
‘Wauw, wat ben ik chic,’ zei Þóra. ‘Ik ga van de zomer zo’n jurk kopen.’ Ze keek op de klok. ‘Kom, ik ga je tanden poetsen. Het is tijd om ermee op te houden.’
Terwijl Sóley bij haar kleurtjes wegliep, liep Þóra bij haar zoon naar binnen. Ze klopte eerst netjes op de deur van zijn kamer, voordat ze hem opendeed. ‘Is dit niet mooier wonen?’ vroeg ze en ze wees naar de vloer in zijn kamer.
Gylfi antwoordde niet meteen. Hij lag uitgestrekt op zijn bed en praatte door zijn gsm. Hij hing gauw op toen hij zijn moeder zag, en beloofde op gedempte toon zijn gesprekspartner terug te zullen bellen. Hij ging rechtop zitten en legde de gsm weg. Þóra vond hem er wat duizelig uitzien. ‘Is alles wel goed? Je ziet zo bleek.’
‘Hè?’ vroeg Gylfi. ‘Nee, nee, alles is goed. Prima zelfs.’
‘Nee maar,’ antwoordde Þóra, ‘ik kom alleen om te vragen of je de lucht hierbinnen niet beter vindt nadat ik hier gestofzuigd had. Ja, en om te kijken of ik geen kus als beloning krijg.’
Gylfi stond op. Hij keek afwezig om zich heen. ‘Hè, o ja. Dat is fijn.’
Þóra keek haar zoon onderzoekend aan. Het was duidelijk: er klopte iets niet. Zijn gebruikelijke reactie zou zijn geweest dat hij zijn schouders ophaalde of iets mompelde over het feit dat de vloer hem niets kon schelen. Zijn blik schoot heen en weer en hij probeerde zijn moeder niet aan te kijken. Er was iets aan de hand en Þóra kreeg een steek in haar maag. Ze had niet zo voor hem gezorgd als ze had moeten doen. Hij was sinds de echtscheiding van een kleine jongen in een halve man veranderd en Þóra was te druk met zichzelf en haar eigen problemen bezig geweest om hem genoeg aandacht te geven. Nu wist ze niet hoe ze zich moest opstellen. Het liefste wilde ze hem knuffelen en met haar vingers door zijn onnodig lange haar strijken, maar dat zou gewoon gek lijken: die tijd was voor haar verkeken en voorbij. ‘Hé,’ zei ze, terwijl ze haar hand op zijn schouder legde. Ze moest haar hoofd draaien om hem recht aan te kijken, aangezien hij de andere kant op keek. ‘Er is iets aan de hand. Je kunt het me wel vertellen, hoor: ik beloof je dat ik niet boos zal worden.’
Gylfi keek haar bedachtzaam aan, maar zei niets. Þóra zag dat er zich minuscule zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd gevormd hadden en het kwam haar zo voor dat hij griep had. ‘Heb je koorts?’ vroeg ze en ze maakte aanstalten om de rug van haar hand op zijn voorhoofd te leggen.
Gylfi trok zich lenig terug. ‘Nee, nee. Helemaal niet. Ik kreeg alleen net slecht nieuws.’
‘O ja?’ vroeg Þóra voorzichtig. ‘Wie was er aan de telefoon?’
‘Sigga… Ik bedoel Siggi,’ antwoordde Gylfi zonder zijn moeder in de ogen te kijken. Hij voegde er vlug aan toe: ‘Arsenal heeft van Liverpool verloren.’
Þóra was niet van gisteren en het was haar zonneklaar dat dit een haastig verzonnen smoes was. Ze kende helemaal geen Siggi in Gylfi’s vriendenkring en dat kwam echt niet omdat ze veel van Gylfi’s kennissen van naam noch van gezicht kende. Bovendien kende ze haar zoon goed genoeg om te weten dat hij geen dusdanig voetbalfanaat was dat de uitslagen van het Engelse voetbal hem uit zijn evenwicht sloegen. Ze overlegde bij zichzelf of ze naar hem toe moest lopen of moest doen alsof er niets aan de hand was. Ze schatte de situatie zo in dat de tweede mogelijkheid beter zou moeten zijn, op dit moment althans. ‘O jee, wat stom. Dat verdraaide Liverpool ook altijd.’ Ze keek hem recht in de ogen. ‘Als je met me wilt of moet praten, Gylfi, beloof me dan dat je niet zult aarzelen dat te doen.’ Toen ze zag dat hij uitvluchten zocht, voegde ze er vlug aan toe: ‘Ik bedoel over het voetbal. Arsenal en zo. Je weet toch dat je bij mij terechtkunt, lieverd. Ik kan niet alle problemen van de wereld oplossen, maar ik kan wel proberen dat te doen bij de problemen die op ons bord belanden.’
Gylfi keek haar aan zonder iets te zeggen. Hij glimlachte zwakjes en mompelde iets over een opstel dat hij af moest maken. Þóra mompelde iets terug, ging weg en deed de deur van zijn kamer dicht. Ze kon zich niet voorstellen wat voor gebeurtenis een jongen van zestien uit het lood kon slaan; ze had nooit in deze positie verkeerd en daarbij herinnerde ze zich niet bijzonder veel van haar eigen tienertijd. Het enige wat haar was bijgebleven, waren meisjesdingen. Misschien was hij op iemand verliefd geworden die niet dezelfde gevoelens had. Þóra besloot hier heel gewiekst achter te komen: ze zou hem morgenochtend bij het ontbijt een paar geslepen vragen kunnen stellen. Misschien zou deze crisis dan al voorbij zijn. Het zou heel goed kunnen zijn dat dit een storm in een glas water was: opspelende hormonen.
Nadat ze Sóley’s tanden gepoetst had en haar had voorgelezen, maakte Þóra het zichzelf op de bank voor de televisie gemakkelijk. Ze belde met haar moeder, die met haar vader een maand vakantie op de Canarische eilanden vierde. Telkens wanneer ze belde, kwamen dezelfde klachten op haar af. De laatste keer was het het gebrek aan kwark, waaraan haar ouders zeker zouden doodgaan; nu was het Discovery Channel op de televisie in het hotel waaraan haar vader verslaafd geraakt was, als ze haar moeder tenminste moest geloven. Ze namen afscheid van elkaar en haar moeder zei terneergeslagen dat ze zich maar naast haar man neer zou laten ploffen om erachter te komen hoe rupsen met elkaar paren. Þóra glimlachte, hing op en ging verder met televisiekijken. Toen ze op het punt stond in slaap te vallen bij een stomme reality show, ging de telefoon. Ze stond van de bank op en nam de telefoon op.
‘Met Þóra,’ zei ze en ze probeerde haar stem niet te slaperig te laten klinken.
‘Ja hoi, Hannes hier,’ hoorde ze aan de andere kant van de lijn.
‘O, hoi.’ Þóra vroeg zich af of het ooit zover zou komen dat ze het niet meer onplezierig zou vinden om met haar ex, Hannes, te praten. Deze pijnlijke relatie had er ongetwijfeld mee te maken dat ze van intimiteit was overgegaan naar gedwongen beleefdheid, ongeveer zoals wanneer ze een oude vlam tegenkwam of mannen met wie ze in haar jonge jaren geslapen had; iets wat in een klein land als IJsland onontkoombaar was.
‘Luister, over het weekeinde: mijn vraag was of ik de kinderen vrijdag niet later kan komen ophalen. Ik wil met Gylfi een oefenritje maken en denk dat het beter is om dat na het spitsuur te doen, zo om een uur of acht.’
Þóra antwoordde bevestigend, al wist ze heel goed dat dit uitstel niets met een oefenrit te maken had: Hannes moest ongetwijfeld langer werken of hij moest na zijn werk nog iets regelen. Een van de redenen van hun eindeloze geruzie vóór de scheiding was juist geweest dat Hannes nooit ergens verantwoording voor scheen te kunnen nemen: het was altijd de schuld van anderen of van denkbeeldige externe omstandigheden waar hij niet mee om kon gaan. Nu was dit niet langer haar probleem, maar dat van Klara, zijn huidige partner. ‘Wat gaat er van het weekeinde gebeuren?’ vroeg Þóra om maar iets te zeggen. ‘Moet ik iets bijzonders inpakken?’
‘Ja, we gaan misschien paardrijden, dus het zou goed zijn als ze daarvoor kleren bij zich hebben,’ antwoordde Hannes.
Klara was amazone en had Hannes in de paardensport meegetrokken. Dat maakte bij Sóley en Gylfi een uitgesproken vrees los, aangezien ze Þóra’s angst voor een fataal ongeluk geërfd hadden. Þóra had er moeite mee te rijden als het glad was, bergen te beklimmen, met de lift te gaan, rauw voedsel te eten en met alles wat waarschijnlijk een zeer slechte afloop zou hebben. Om onbegrijpelijke redenen had ze echter geen last van vliegangst. Ze begreep haar kinderen daarom volkomen: ze raakten allebei buiten zichzelf van paniek bij de gedachte aan paardrijden, ervan overtuigd dat bij elke rit hun laatste uur geslagen had. Hannes kon niet accepteren dat dit niet over zou gaan en trachtte voortdurend zijn kinderen ervan te overtuigen dat ze er gewoon aan zouden moeten wennen. ‘Weet je zeker dat dat verstandig is?’ vroeg ze, hoewel ze heel goed wist dat ze weinig zeggenschap over Hannes’ plannen had. ‘Gylfi is momenteel wat lusteloos en ik weet niet zeker of een buitenrit iets is wat hij kan gebruiken.’
‘Wat een onzin,’ antwoordde Hannes ruw. ‘Hij wordt een steeds betere ruiter.’
‘Dat zeg jij. Probeer gewoon eens met hem te praten. Ik heb het vermoeden dat hij een of ander probleem met een meisje heeft en jij weet daar meer van dan ik.’
‘Problemen met meisjes? Wat weet ik daar nou van?’ steunde Hannes. ‘Hij is net zestien geworden. Dat kan toch nauwelijks serieus zijn.’
‘Nee, misschien niet. Maar let er eens op en probeer er wat wijzer van te worden.’
‘Wijzer? Hoezo wijzer? Wat bedoel je?’ Hannes was helemaal de draad kwijt en Þóra lachte bij zichzelf.
‘Je weet wel: iets wat hem helpt om met de problemen des levens om te gaan.’ De grijns op Þóra’s gezicht werd breder.
‘Je maakt een grapje,’ zei Hannes hoopvol.
‘Nee, helemaal niet,’ antwoordde Þóra. ‘Ik vertrouw erop dat je erachter komt. Ik zal hetzelfde met onze dochter doen, wanneer het om problemen met jongens gaat. Je kunt bijvoorbeeld proberen hem op jullie buitenrit terzijde te nemen en in alle rust met hem praten.’
Ze sloten het telefoongesprek af en Þóra was er vrijwel zeker van dat ze erin geslaagd was de kans dat ze een buitenrit zouden maken, te verkleinen. Þóra trachtte zich weer in de schijnwereld van de televisie te begraven. Dat mislukte, want de telefoon ging meteen weer.
‘Neem me niet kwalijk dat ik zo laat bel, maar ik had het gevoel dat je aan me zat te denken,’ zei Matthias op rustige toon, nadat ze elkaar begroet hadden. ‘Dus besloot ik je toe te staan naar mij te luisteren.’
Þóra raakte van de kook: het was haar niet duidelijk of Matthias gek geworden was, dronken was of een grapje maakte. ‘Het was nu niet bepaald zo dat je me overviel.’ Ze pakte de afstandsbediening van de televisie om het geluid zachter te zetten, zodat hij niet kon horen dat ze naar zoveel onzin zat te kijken. ‘Ik was aan het lezen.’
‘Wat ben je aan het lezen?’ vroeg hij.
‘Oorlog en vrede van Dostojevski,’ loog Þóra.
‘Mmm, ja,’ zei Matthias, ‘lijkt dat boek enigszins op Oorlog en vrede van Tolstoj?’
Þóra balde haar vrije hand tot een vuist, kwaad op zichzelf omdat ze niet Laxness of een of ander IJslands werk dat hij niet kende, genoemd had. Ze was altijd al een slechte leugenares geweest. ‘Ik bedoel Tolstoj. Had je anders iets bijzonders? Je belde toch zeker niet om over literatuur te praten?’
‘Nee, gelukkig niet, omdat ik dan kennelijk het verkeerde nummer gedraaid heb,’ antwoordde Matthias ad rem. Toen Þóra hierop geen antwoord gaf, voegde hij eraan toe: ‘Nee, sorry, ik belde omdat de advocaat van de man die de politie in hechtenis heeft, zo-even contact opgenomen heeft.’
‘Finnur Bogason?’ vroeg Þóra.
‘Ja, hoewel jij dat onvergelijkbaar veel beter uitspreekt dan ik,’ antwoordde Matthias. ‘Hij wilde me laten weten dat we die jongen morgen kunnen bezoeken, als we willen.’
‘Krijgen we daar toestemming voor?’ vroeg Þóra verbaasd. Mensen in voorlopige hechtenis kregen over het algemeen geen toestemming voor bezoek, van wie dan ook.
‘Die Firtnur’ – Matthias sprak het uit als Fienoer – ‘is het gelukt om de politie ervan te overtuigen dat wij met hem aan de verdediging van deze jongen aan het werk zijn. Hetgeen we indirect natuurlijk ook aan het doen zijn.’
‘Wat heeft hem hiertoe gebracht?’
‘Laten we zeggen dat ik hem een zetje gegeven heb.’
Þóra vroeg daar niet verder naar, aangezien ze geen zin had deelgenoot aan iets onrechtmatigs te zijn. Ze twijfelde eraan dat Matthias de advocaat bedreigd had, vond het geloofwaardiger dat hij beloofd had hem te betalen om een gesprek te krijgen, hetgeen in het beste geval als immoreel beschouwd kon worden. Zij vond het prettiger het zich zo voor te stellen dat ze de verdachte aan het helpen waren.
Ach, wat nou moreel of immoreel! Ze moest deze Hugi ontmoeten. Misschien bleek hij schuldig, als alle puzzelstukjes op hun plaats waren gevallen. Het beste was toch als je mensen in eigen persoon te spreken kon krijgen. Als je degene die aan het vertellen was, in de ogen kon kijken en hun bewegingen en lichaamstaal kon observeren. ‘Laten we ons er niet druk over maken. We moeten hem natuurlijk ontmoeten.’
‘Mijn idee. Ik moet het alleen Fienoer laten weten.’
‘Waarom belde hij je zo laat?’ vroeg Þóra. ‘De toestemming zal toch niet in de avond binnengekomen zijn.’
‘Nee, nee, er lagen hier in het hotel berichten op mij te wachten en ik kwam net binnen. Ik wil niet dat mijn telefoonnummer bij te veel mensen bekend wordt.’
Þóra vond het niet leuk om te merken dat ze heel graag wilde weten waar Matthias heen gegaan was, nadat hun wegen zich gescheiden hadden, hoewel het het meest voor de hand lag dat hij gewoon de stad in was gegaan en iets was gaan eten.
Ze spraken af dat Matthias Þóra om negen uur van kantoor zou halen en dat ze samen naar het oosten, naar Litla-Hraun, zouden rijden. Ze keek toevallig door het raam naar buiten naar de sneeuw, die alles opslokte, en hoopte dat hij bij zulke weersomstandigheden kon rijden. Anders zouden ze een probleem hebben.