173911.fb2
Ik was een onhandige elfjarige. Mijn benen leken op die van een veulen: ze waren lang met knobbelige knieën. Ik had lang krullend rood haar. Mijn wangen zaten vol sproeten en dat vond ik vreselijk. Maar voor een buitenstaander zag ik er precies zo uit als alle andere zorgeloze Amerikaanse meisjes. En zoals de meeste kinderen die beschermd warden opgevoed, was ik ook een tikkeltje naïef.
Op een middag fietste ik terug naar huis. Ik had die middag bij een vriendinnetje in de buurt gespeeld en ik was aan het denken over wat we zouden eten. Ik sloeg een hoek om en reed over een smal pad in een doorsnee wijk met allemaal houten schuttingen. Op dat moment kwam er een auto naast me rijden. Er zaten twee jonge mannen in. De man aan de passagierskant leunde uit zijn raampje naar me toe. Met zijn lange haar leek hij een beetje op mijn oudere broer Michael. Ik dacht dat het misschien een vriend van hem was. We woonden aan een doodlopende straat; dus het merendeel van de tieners dat deze kant op ging, was meestal op weg naar Michael.
Wat er toen gebeurde, zal eeuwig in mijn geheugen staan gegrift. De man glimlachte en zei: Wil je een lift naar huis?’
‘Nee, dank je,’ antwoordde ik. Mijn moeder had me geleerd beleefd te zijn. ‘Ik woon hier om de hoek. Ik ben bijna thuis.’
Toen zei hij: ‘Kom op nou, het is leuk! Rij nou een stukje met ons mee.’
Ik keek om me heen. De voortuintjes waren allemaal leeg, er reed niemand op straat: ik zag helemaal niemand. Mijn maag draaide zich om. Er klopte iets niet, maar ik kon me niet bewegen.
Een stem in mijn hoofd zei: ‘Wegwezen! Maak je uit de voeten!’ Beelden van mijn huis flitsten door mijn hoofd. De stem maakte me los uit mijn angstige verlamming en ik racete ervandoor op mijn fiets, richting huis. De auto met de twee mannen scheurde in de tegenovergestelde richting weg. Doordat ik uit angst mijn adem had ingehouden, deed mijn borstkas pijn. Ik reed zo hard als ik kon naar huis en vertelde mijn moeder wat er was gebeurd.
Ze deed wat het merendeel van de ouders in zo'n situatie doet: ze deed geen aangifte bij de politie. Ik heb me jarenlang beziggehouden met de veiligheid van kinderen en ik weet helaas dat van de meeste pogingen tot ontvoering geen aangifte wordt gedaan door de ouders van het kind.
Datzelfde jaar werd een krantenjongen uit de buurt ontvoerd en seksueel misbruikt. In mijn hart weet ik dat als ik ook maar dertig seconden langer had geaarzeld, ik door het raampje van die auto was getrokken en het slachtoffer was geworden van een gruwelijke misdaad. Ik weet ook dat ik nu hier ben en mijn verhaal aan jullie kan vertellen, doordat ik op die warme middag in 1983 luisterde naar die krachtige, autoritaire stem. Ik luisterde en overleefde. Luister naar je gidsen, of je nou denkt dat het engelen zijn, familieleden aan de andere kant, of gewoon beschermers. Ze proberen ons veilig en voorspoedig door het leven te leiden, dus let op ze. Negeer ze niet. Vraag je niet af of ze er echt zijn: dat zijn ze. Ik herinner me dat ik in datzelfde jaar een film op televisie zag die Adam heette. Hij ging over Adam Walsh, een zesjarig jongetje dat was ontvoerd, vermoord en onthoofd. Toen ik die film zag, besefte ik opeens wat een ontvoering kan betekenen. Ik was zo beschermd opgegroeid dat ik geen idee had dat er zulke afschuwelijke dingen bestonden. Ik besefte opeens wat die twee mannen me hadden kunnen aandoen als ik daar langer was blijven staan.
Ik begreep niet waarom volwassenen kinderen schade zouden willen toebrengen, maar wel dat het niet klopte. Ik wist dat andere volwassenen op een of andere manier ook konden voorkomen dat slechte mensen kinderen kwaad zouden doen. Ik beloofde mezelf plechtig dat ik als ik ouder was iets zou doen om kinderen te beschermen tegen dit soort misdadigers. En dat dat waarschijnlijk iets zou worden via de politiek of justitie. Ik was nu nog niet oud genoeg, maar ooit zou ik dat wel zijn.
Ik herinner me dat mijn angst om ontvoerd te worden, omsloeg in woede en vervolgens in een plan. Ik schreef datzelfde jaar een stuk voor school waarin ik mijn toekomstige carrière uiteenzette. Ik zou openbare aanklager worden en ooit zou ik rechter zijn en zware straffen opleggen aan mensen die kinderen schade toebrachten. Mijn pad kreeg al vorm. Ik voelde me geroepen het tij te doen keren tegenover zedendelinquenten die zich aan minderjarigen vergrijpen.
Bijna twintig jaar later, in november 2000, zou dit levensdoel weer bovenkomen door een vermissingzaak in Texas. Die vermissing leidde ertoe dat ik een bijdrage leverde aan het opzetten van een waarschuwingssysteem voor kinderontvoeringen in de staat Arizona. Daar zal ik in het volgende hoofdstuk over vertellen.
Als ik politie en justitie kan helpen door informatie over de dader te geven, heb ik een bijdrage geleverd aan de strijd tegen misdadigers. Ik doe wat ik doe omdat ik het evenwicht wil herstellen. Als iemand die een kind schade heeft berokkend daarvoor rekenschap verschuldigd is, wordt de samenleving daar als geheel beter van. Als ik kan helpen bij het verzachten van de pijn bij de familie van het slachtoffer en op een of andere manier hun hart kan verlichten, dan is de zware last van mijn werk het zeker waard. Ik weet nu dat toen ik die angstaanjagende middag op mijn elfde naar huis fietste, er een engel op mijn schouder zat, die me het pad wees dat ik als volwassene zou volgen.