174710.fb2
‘De hengst is van mijn vrouw. Ik ben niet zo dol op paarden,’ zei Bergur, starend naar de grond.
Thórólfur leunde over de oude keukentafel, maar zorgde ervoor dat zijn mouwen uit de koffie bleven die Bergur had gemorst toen hij met trillende handen zijn beker had volgeschonken. ‘Maar als u dan niet zo’n ruiter bent, wat had u daar dan te zoeken?’
‘De paarden moeten elke avond worden gevoerd. Dat is mijn werk,’ antwoordde Bergur zonder op te kijken. ‘Daar hoef je geen paardenliefhebber voor te zijn.’
Zijn vele jaren bij de politie hadden Thórólfur onder andere geleerd dat hij bij ondervragingen op zijn intuïtie kon vertrouwen. Hij had heel sterk het gevoel dat de man die hier met gebogen schouders voor hem zat iets te verbergen had. Joost mocht weten wat het was, maar Thórólfur was vastbesloten erachter te komen. ‘Nee, dat zal ook wel niet,’ zei hij en hij vervolgde toen: ‘Hoe komt het dat uw paarden nog steeds op stal staan? Ik begrijp van mijn mensen dat ze normaal gesproken in juni de wei in gaan.’
‘Wij verhuren paarden,’ antwoordde de boer. ‘Nou ja, eigenlijk doet mijn vrouw dat, maar zo nodig help ik haar een handje. Ik zorg ervoor dat de dieren worden gevoerd en zo.’ Hij beet op een nagelriem aan zijn linkerhand. ‘We moeten de hengst nog in de omheinde weide zetten, alleen zijn we daar nog niet aan toe gekomen.’
Thórólfur krabbelde iets op een notitieblokje en keek vervolgens op. ‘Wanneer kreeg u het idee dat er iets mis was?’
Bergur haalde zijn schouders op. ‘Het exacte tijdstip weet ik niet, als u dat bedoelt. Ik draag geen horloge en ik loop niet rond met zo’n ding…’ hij wees naar Thórólfurs mobieltje, dat tussen hen in op de tafel lag ‘… maar het was in elk geval kort nadat ik de stallen was binnengegaan.’ Bergur zweeg even en slikte hoorbaar.
‘Ja, natuurlijk,’ zei Thórólfur ongeduldig. ‘Maar hoe kan het dat u het onmiddellijk in de gaten had? De box van de hengst bevindt zich helemaal achterin. Was er een bepaalde reden waarom u daar als eerste naartoe ging?’
Bergur slikte opnieuw. ‘Ik voer de hengst altijd als eerste. Hij is nog niet afgericht en wordt snel onrustig. We hebben onze handen vol aan hem — hij is ongelooflijk op zijn hoede voor mensen, dus hij wordt heel erg onrustig wanneer ik in de stallen ben. Als hij als eerste zijn voer krijgt, kan ik op mijn gemak de andere paarden te eten geven.’
‘Ik begrijp het,’ zei Thórólfur. ‘En als ik het goed begrijp staat hij in de grootste box met de hoogste tussenschotten?’ Bergur knikte zwijgend. ‘Waarom is dat? Vanwege zijn temperament?’
‘Nee, dat is niet de enige reden. Hengsten worden altijd beter afgeschermd. Je moet zien te voorkomen dat ze bij de andere paarden kunnen komen, wat een rampzalige afloop zou kunnen hebben.’
‘Wilt u daarmee zeggen dat deze hengst niet erger is dan andere?’ vroeg de rechercheur. ‘Ik bedoel, zijn ze allemaal zo? Vormen ze een bijzondere bedreiging voor andere paarden?’
‘Nou ja, hengsten zijn agressiever dan ruinen en merries,’ antwoordde Bergur zachtjes, ‘maar deze is wel uitzonderlijk wild. Ik ben geen expert, maar dat kan ik u in elk geval wel vertellen.’
‘Mooi,’ zei Thórólfur, hoewel het de boer niet duidelijk was wat hij daar precies mee bedoelde. ‘Dus u liep meteen naar dat hok…’
‘Box,’ corrigeerde de boer hem.
‘Box dan,’ zei hij geërgerd. ‘En toen zag u daar meteen die man liggen?’
‘Ja, daar komt het wel op neer,’ antwoordde Bergur. ‘Het was allemaal zo onwerkelijk dat ik het moeilijk vind het in detail te beschrijven.’
‘Misschien kunt u het eens proberen,’ stelde Thórólfur voor.
‘Ik geloof dat ik eerst de vos zag en toen de man. Ik herinner me dat ik bloed in het zaagsel zag liggen en dat ik dacht dat het paard zich had verwond. Toen zag ik de vos en dacht dat het bloed daarvan afkomstig moest zijn, en toen…’ Bergur ademde nu zwaar en deed zijn best om kalm te blijven. ‘Het was verschrikkelijk. Hij lag daar gewoon. Eerst vroeg ik me af of hij nog leefde, maar toen ik me over hem heen boog kon ik zien dat hij dood was.’ Hij ademde diep in en herhaalde: ‘Het was verschrikkelijk. En zijn voeten. Godallemachtig…’
‘Dus u bent er nog niet aan gewend?’ viel Thórólfur hem in de rede, terwijl hij met zijn vingers op tafel trommelde.
Bergur keek op, verbaasde en bang. ‘Wat bedoelt u?’
‘Dit is het tweede lijk binnen enkele dagen dat u toevallig hebt gevonden. Ik dacht dat het de tweede keer misschien niet meer zo erg zou zijn,’ zei de rechercheur. ‘Nu ik erover nadenk, is het eigenlijk wel ongelooflijk toevallig, vindt u ook niet?’
‘Ik weet niet wat ik daarop moet zeggen,’ fluisterde Bergur. ‘Ik zou het niet kunnen verdragen het nog een keer te moeten meemaken en ik wilde dat het me niet was overkomen. Geen van beide keren.’ Hij richtte zich op en keek Thórólfur recht in de ogen. ‘Ik had hier niets mee te maken, als u dat soms denkt.’
‘Nee, nee, dat zal heus niet, maar toch is het interessant,’ zei de andere man, terwijl hij Bergur vorsend aankeek.
‘Het was een ongeluk,’ zei de boer halsstarrig. ‘Daar twijfelt toch geen mens aan?’
‘Hoe dacht u een dergelijk ongeluk te kunnen verklaren?’ vroeg Thórólfur.
‘Ik zou het niet weten,’ antwoordde Bergur, waarna hij even zweeg. ‘Een jager die de vos heeft achtervolgd tot in de stal. Of iets veel… vreemders.’
‘Wat bedoelt u daarmee?’ informeerde Thórólfur.
‘Er zijn gevallen bekend van mannen die zich in veestallen begeven om… hun verlangens te bevredigen. Misschien was hij zo iemand,’ zei de boer, terwijl hij een kleur kreeg.
‘Dan had hij een kruk of een kist nodig gehad om op te staan, nietwaar? En hoe zit het dan met de vos? En de pinnen?’ beet Thórólfur hem met een stalen gezicht toe. ‘Uw verklaringen zijn allebei nogal onaannemelijk.’
Bergur leunde achterover in zijn stoel. ‘Ik leid dit onderzoek niet, dat doet u. Ik heb geen flauw idee hoe die man daar terecht is gekomen. U hebt het mij gevraagd en ik heb antwoord gegeven. Het enige wat ik weet is dat ik er niets mee te maken heb.’
‘Goed, maar het is nog steeds uw schuur, en…’
‘Het is een stál. Schuren zijn voor vee,’ zei Bergur geërgerd. Zijn boosheid verdween meteen weer en hij voegde er op veel rustiger toon aan toe: ‘Ik geloof niet dat ik hier nog langer met u over wil praten. Ik ben nog steeds niet van de schrik bekomen.’ Hij boog zijn hoofd en keek weer naar de tafel.
‘We zijn bijna klaar,’ antwoordde Thórólfur, die weinig sympathie voelde voor de man tegenover hem. ‘Ik zag binnen een geweer aan de muur hangen. Is dat van u?’
‘Ja,’ zei Bergur. ‘Dat is van mij. Ik kan me niet voorstellen dat u in deze omgeving ook maar één boer zult aantreffen die geen geweer bezit.’ Hij keek geërgerd op. ‘Wat wilt u nu eigenlijk? De man is niet neergeschoten.’
De rechercheur glimlachte kil. ‘Nee, maar de vos wel, als ik me niet vergis. Hebt u die vos doodgeschoten?’
Bergur plukte nerveus aan het verschoten tafelzeil. ‘Nee. Misschien. Ik weet het niet.’
‘O, echt?’ zei Thórólfur op een overdreven verbaasde toon. ‘Zou u daar misschien iets duidelijker over kunnen zijn? Ik weet niet of ik het wel goed heb begrepen. U weet niet of u die vos hebt geschoten?’
Bergur liet het tafelzeil los en keek op. ‘Ik schiet vossen wanneer ik ze zie. Er zit hier een kolonie eidereenden en daar willen we geen roofdieren bij in de buurt hebben, maar ik heb al in geen maanden een vos geschoten, behalve laatst, maar die wist te ontkomen. Ik weet dat ik hem heb geraakt, want ik heb wat bloed en stukjes pels gevonden, maar geen dode vos. Ik dacht dat hij was ontsnapt, maar wie zal het zeggen? Misschien is het wel dezelfde vos.’
‘Inderdaad, wie zal het zeggen?’ echode Thórólfur. ‘Misschien kunt u ons precies vertellen waar dat was, en zo zijn er meer dingen die we nog eens goed moeten bekijken.’
‘Maar niet nu,’ kreunde Bergur, die zichtbaar uitgeput was. ‘Dat kan ik echt niet.’
‘Geen probleem,’ zei Thórólfur joviaal. ‘Nog twee laatste punten en dan hebben we het er later nog wel over. Ten eerste: zijn de stallen normaal gesproken open of op slot? En ten tweede: hebt u de overledene gekend of herkend?’
Bergur keek niet op. ‘De stallen zijn nooit op slot. Dat is tot nu toe nooit nodig geweest.’ Toen hief hij zijn hoofd en keek Thórólfur vermoeid aan. ‘Ik heb geen idee of ik de man heb gekend. Het zou iedereen kunnen zijn, u hebt zelf gezien hoe hij eraan toe was.’
‘Daar hebt u gelijk in,’ zei de rechercheur, terwijl hij opstond. ‘O, sorry, nog één laatste vraag.’
Bergur keek gelaten naar hem op. ‘Wat?’
‘Het is ons opgevallen dat op één wand van de box iets geschreven stond, of beter gezegd gekrast. Het zijn maar een paar letters, maar we vroegen ons af of die er al stonden.’
‘Letters?’ herhaalde Bergur verbaasd. ‘Ik herinner me niet dat daar letters stonden. Wat stond er dan?’
‘Ik had het idee dat er “rer” stond. Zegt dat u iets?’
Bergur schudde zijn hoofd. ‘Niets. Ik heb het nooit gezien en ik weet niet wat het betekent.’ Niets in zijn gezicht wees erop dat hij loog, maar toch kon Thórólfur het gevoel niet van zich afzetten dat Bergur iets te verbergen had. De vraag was, wat?
‘Als ik niet zo’n honger had, zou ik voorstellen ergens anders naartoe te gaan,’ zei Matthew terwijl hij de deur voor Thóra opende. Het restaurant was gespecialiseerd in vegetarische gerechten en ondanks Thóra’s ruwe vertaling van een hele verzameling ingelijste persartikelen in de etalage waarin de keuken werd geprezen, kon Matthew zich er niet erg op verheugen.
‘Bier is een groente,’ grinnikte Thóra. ‘Het wordt in elk geval van groentes gemaakt.’
Matthew schudde treurig zijn hoofd. ‘Ik weet niet waar jij je bierkennis vandaan hebt, maar geloof me, daar klopt niets van.’ Hij liep achter haar aan naar binnen. ‘Je zou bier hooguit een graanproduct kunnen noemen.’
‘Graan, groente,’ zei Thóra, terwijl ze om zich heen keek, op zoek naar een ober. ‘Wat maakt het uit?’ Ze zag aan de bar een vrouw zitten die ze herkende en gaf Matthew een por. ‘Die vrouw daar werkt in het hotel. Misschien kunnen we even met haar gaan praten.’
‘Ik ga daar alleen heen als we er een menukaart kunnen krijgen en meteen kunnen bestellen,’ zei Matthew. ‘En dan alleen nog als ze er zoute pinda’s hebben.’
‘Afgesproken,’ zei Thóra, en ze glimlachte naar de ober die naar hen toe kwam. ‘We willen graag aan de bar beginnen, als dat kan,’ zei ze. ‘Maar we hebben flinke trek, dus het zou geweldig zijn als we de menukaart alvast konden bekijken.’
Ze liepen naar de bar, die vrij klein was vergeleken met het restaurantgedeelte en Thóra ging naast de vrouw op een barkruk zitten. Er stonden maar vier krukken, dus ging Matthew aan Thóra’s andere kant zitten, pal voor een schaaltje pinda’s.
‘Hallo,’ zei Thóra, en ze leunde naar voren zodat de vrouw haar gezicht kon zien. ‘Ken ik jou niet van het hotel? Het hotel van Jónas?’
De vrouw had duidelijk iets te diep in het glaasje gekeken. Voor haar op de bar stond een opzichtig glas met een felgroen drankje erin, en naast het glas lagen verscheidene plastic zwaardjes, met aan elk van de punten een cocktailkers geprikt. Het duurde even voor het tot haar doordrong dat haar een vraag was gesteld en die tijd gebruikte ze om haar blik te focussen; haar ogen leken te tranen onder haar zware make-up. Maar toen ze begon te praten, klonk ze niet half zo dronken als ze eruitzag. ‘Ken ik jou?’ vroeg ze, vrij duidelijk.
‘Nee, wij hebben elkaar nooit ontmoet, maar ik heb je wel eens gezien. Ik ben Thóra en ik doe een klusje voor Jónas.’ Thóra stak haar hand uit.
De vrouw drukte haar slapjes de hand. ‘O, ja, dat is waar ook. Nu weet ik weer wie je bent. Ik ben Stefanía, de sekstherapeute van het hotel.’
Thóra wist nog net haar gezicht in de plooi te houden, want ze wist wel zeker dat de vrouw haar opgetrokken wenkbrauwen niet op prijs zou stellen. ‘Juist, ja. Heb je het daar erg druk mee?’
De vrouw haalde haar schouders op en nipte van haar cocktail. ‘Soms wel. Soms niet.’ Ze zette haar glas neer en likte langs haar rode lippen. ‘Volgens Jónas zullen de zaken nog wel aantrekken. Maar eerlijk gezegd vind ik het allemaal erg traag op gang komen.’
‘O jee,’ zei Thóra vol medeleven. ‘Maar vind je het afgezien daarvan geen prettige plek om te werken? Het is een leuk hotel.’
De vrouw snoof en haar gezicht betrok. ‘Helemaal niet!’ Ze draaide zich om, om Thóra aan te kijken, maar haar blik was nog niet helemaal scherp.
‘Heb je het nu over die geest?’ vroeg Thóra. ‘Heb je daar last van?’
Stefanía schudde heftig haar hoofd. ‘Nee. Gelukkig ben ik er ’s avonds nooit. Ik heb nog geen geesten gezien, want die zijn natuurlijk alleen ’s nachts actief. Ik heb nog nooit gehoord van een geest die mensen overdag de stuipen op het lijf jaagt.’ Ze streek een lok haar weg die voor haar oog was gevallen. ‘Nee, ik heb meer een probleem met de vrouwen die er werken.’ Ze zuchtte. ‘Het zijn altijd de vrouwen. Er zou geen vuiltje aan de lucht zijn als er alleen mannen werkten.’ Ze hikte. ‘En ik natuurlijk.’
‘Ja, natuurlijk,’ zei Thóra. ‘Maar welke vrouwen bedoel je dan? Ik heb er nog niet zoveel ontmoet, hoewel ik wel met Vigdís, de receptioniste heb gesproken.’
‘Vigdís, Bigdís,’ mompelde Stefanía. ‘Dat is echt een kreng van een wijf.’
‘O,’ zei Thóra, geschrokken. ‘Ik ken haar natuurlijk niet goed, maar ze leek me wel oké. Maar misschien vergis ik me daar wel in.’
‘Reken maar,’ siste Stefanía. ‘Ze kan mij niet uitstaan, terwijl ik haar nog nooit iets heb misdaan.’ Opeens veel ernstiger, voegde ze eraan toe: ‘Maar ik heb het geanalyseerd en ik weet nu wat haar probleem is.’ Ze zweeg theatraal. ‘Ik vorm een bedreiging voor haar… een seksuele bedreiging.’ Ze keek Thóra triomfantelijk aan.
‘Wat bedoel je daarmee?’ zei Thóra, onthutst. ‘Is ze bang dat je haar zult aanranden?’
Stefanía grinnikte. Haar lach klonk onverwacht helder en natuurlijk. ‘Nee, gekkie. Als vrouw voelt zij zich bedreigd door andere vrouwen die aantrekkelijker zijn.’ Ze glimlachte zelfgenoegzaam. ‘Je hoeft bepaald niet je best te doen om te zien dat ik veel sexier ben dan zij.’ Ze nam een slok van haar drankje. ‘Dat overkomt me nou altijd. Je zou denken dat ik de voortekenen inmiddels zou moeten herkennen.’
Matthew trok aan Thóra’s mouw. ‘Kunnen we nu bestellen? Ik weet al wat ik wil en ik verga van de honger.’
Thóra keek naar het lege pindaschaaltje. ‘Geen probleem. Wenk de ober maar, dan kun je bestellen.’ Ze wilde zich weer omdraaien naar Stefanía, maar Matthew hield haar tegen.
‘En jij dan? Wat wil jij?’ Matthew wees naar de menukaart. Thóra had hem nog geen blik waardig gekeurd.
‘Doe maar wat,’ antwoordde ze. ‘Bestel maar iets voor me.’ Terwijl Matthew de ober bij zich riep, richtte zij zich weer tot Stefanía. ‘Over vrouwen gesproken,’ zei ze, ‘kende jij Birna, de architect?’
Onmiddellijk veranderde Stefanía’s blik. Haar gezicht betrok en even leek het te smelten. ‘O, god,’ zei ze met een brok in haar keel. ‘Wat verschrikkelijk toch.’
‘Ja, dat kun je wel zeggen,’ zei Thóra. ‘Dus zij behoorde niet tot die vervelende vrouwen?’
‘Nee, helemaal niet. Ze was ontzettend aardig,’ zei Stefanía. Ze dronk haar glas in één teug leeg. Toen haalde ze het kleine zwaardje met de cocktailkers eruit, die ze in haar mond stak en droog sabbelde alvorens hem plechtig naast de andere op de bar te leggen. ‘Ik ben er gewoon kapot van en ik ben helemaal in de war.’ Ze keek naar Thóra op. ‘Ik mag hier dan in de buurt wonen, maar het is niet mijn gewoonte hier mijn zondagavonden door te brengen.’
‘Ik begrijp het,’ zei Thóra, hoewel ze het niet begreep, helemaal niet. ‘Je schijnt Birna goed te hebben gekend, heb je misschien enig idee wie haar kwaad heeft willen doen?’
Stefanía pakte haar lege glas op en draaide het rond. De laatste paar druppels walsten over de bodem. ‘Ja, dat heb ik wel,’ zei ze kalm.
‘Echt waar?’ Thóra kon haar gretigheid nauwelijks verbergen. ‘Wie dan?’
Stefanía keek haar vermanend aan. ‘Dat is beroepsgeheim. Sekstherapeuten zijn wat dat betreft aan dezelfde eed gebonden als artsen. En advocaten.’
Thóra moest haar best doen om niet in lachen uit te barsten om deze vergelijking. Misschien was het niet zo vergezocht — sommige van de echtscheidingszaken die haar collega Bragi behandelde grensden aan sekscounseling. ‘Nou, ik ben advocaat en er bestaan altijd uitzonderingen op de regel. Het algemeen belang, bijvoorbeeld.’
Na even te hebben nagedacht, gaf Stefanía zich gewonnen. ‘Als jij advocaat bent, dan mag ik het jou wel vertellen, toch? Het zijn alleen maar een paar namen en jij vertelt toch niks verder? Het is beslist geen kwestie van dat algemeen belang waar jij het over had.’
Thóra kon bijna niet geloven hoe vlotjes dit gesprek verliep. Ze had zich een lange zit aan de bar voorgesteld, waarbij ze had moeten wachten tot Stefanía genoeg had gedronken om haar beroepsgeheim aan haar laars te lappen. ‘Absoluut niet, ik vertel het aan niemand, dat beloof ik je.’
‘Geweldig,’ zei Stefanía. ‘Sinds ik het nieuws heb gehoord, heb ik me zo rot gevoeld, omdat ik het niemand kan vertellen. Misschien ga ik me hierdoor wat beter voelen.’ Ze keek Thóra recht in de ogen. ‘Erewoord?’
‘Erewoord,’ herhaalde Thóra. Achter haar rug kruiste ze haar vingers, ze zou het alleen aan Matthew vertellen. ‘Wie wilde Birna kwaad doen?’
Stefanía had duidelijk niet overdreven toen ze zei dat ze het echt nodig had om haar hart uit te storten. Toen ze eenmaal begon te praten, struikelde ze bijna over haar woorden. ‘Ze had een verhouding met een getrouwde boer die hier in de buurt woont. Hij heet Bergur en hij woont op Tunga. De seks was nogal extreem en ze kwam mij om raad vragen. Ze vond dat het te ver was gegaan.’
‘En kon jij haar helpen?’ vroeg Thóra. ‘Heb je haar aangeraden niet meer met hem af te spreken?’ Het feit dat zijn vriendin het uitmaakte, kon voor een man voldoende reden zijn om een moord te plegen, als hij geestelijk niet al te stabiel was.
Stefanía zette haar glas neer. ‘Nee.’ Ze stak een van haar rode vingernagels in haar mond en beet erop, hard. Toen ze de vinger uit haar mond haalde, zat er een witte streep op de nagel, waar de lak was beschadigd. ‘Nee, dat heb ik niet gedaan.’ Ze staarde als in trance naar haar lege glas. ‘Ik heb gezegd dat ze er gewoon voor moest gaan. Dat ruwe seks niet per se gevaarlijk hoefde te zijn.’
‘Lieve hemel,’ zei Thóra. ‘Geen wonder dat je je zo rot voelt.’
De sekstherapeute knikte langzaam. Toen ze weer naar Thóra opkeek, kreeg ze Matthew in het oog, die achter haar stond. Tot nu toe was ze zo opgegaan in haar eigen ellende dat ze hem niet had opgemerkt. Ze glimlachte ietwat onaangenaam. ‘Wie is dat? Een vriend van je?’ vroeg ze flirterig.
Thóra besloot de taalbarrière in haar voordeel te gebruiken. ‘Hij is een buitenlander. Hij is hier voor zijn rust.’ Ze boog zich naar Stefanía toe en fluisterde: ‘Aids.’ Toen knikte ze samenzweerderig en ging weer rechtop zitten.
Stefanía’s ogen werden groot. ‘Wat zonde,’ zei ze, beteuterd. ‘Als je wilt, kan ik je wel een paar technieken vertellen waar je misschien iets aan hebt. Je kunt heel veel plezier hebben zonder daadwerkelijke penetratie.’
‘Nee, hoor.’ Thóra glimlachte beleefd. ‘Maar bedankt voor het aanbod.’ Ze wendde zich tot Matthew. ‘Kom,’ zei ze in het Duits, ‘het eten zal er zo wel aankomen.’
Stefanía glimlachte naar Matthew. ‘Het is heel belangrijk dat je goed eet en geen maaltijden overslaat,’ zei ze vriendelijk.
‘Oké, dank je,’ zei Matthew, verbaasd.
Thóra legde haar hand op Stefanía’s schouder. ‘Hartelijk bedankt. Ik zie je snel weer, want ik ben nog wel even met dat project voor Jónas bezig.’
Stefanía keek haar stomverbaasd aan. ‘Wil je niet weten wie die ander is?’
‘Welke ander?’ vroeg ze, niet-begrijpend.
‘De andere man die Birna kwaad wilde doen,’ antwoordde Stefanía een beetje geïrriteerd.
Thóra knikte snel. ‘O, ja, natuurlijk.’
Stefanía boog zich naar haar over om iets in haar oor te fluisteren. Toen ze zo dichtbij was dat Thóra zeker wist dat ze lipstick aan haar voor zou krijgen, zei Stefanía heel zachtjes: ‘Jónas.’
Thóra zag de politieauto’s aankomen. Drie wagens, blijkbaar was er iets aan de hand. Ze reden langzaam het grindpad van het hotel op en parkeerden naast elkaar in een hoek. Het dichtslaan van autoportieren verbrak de stilte toen er zes agenten uitstapten, onder wie één vrouw.
‘Wat nu weer?’ vroeg Thóra zich hardop af. ‘Ze zeiden dat ze morgen pas terug zouden komen.’
Ze zagen het groepje in de richting van de hal lopen, waar zij en Matthew allebei met een glas wijn in de late middagzon zaten. Zij had nog steeds honger, omdat Matthew haar de onverschillige houding ten opzichte van het menu betaald had gezet door alleen maar een groene salade voor haar te bestellen. Zelf was hij niet veel beter af geweest met zijn vegetarische lasagne, die uit amper een paar happen had bestaan. Het gevolg was geweest dat ze twee keer om extra brood hadden moeten vragen, en zelfs dat was niet genoeg geweest.
Ze kende twee van de agenten van gezicht; het stel dat Jónas had ondervraagd en zijn telefoon in beslag had genomen. De naam van de oudste was Thórólfur, meende ze.
‘Goedenavond,’ zei ze tegen hem.
‘Hallo,’ zei hij onbewogen.
‘We hadden jullie pas morgen terugverwacht,’ zei Thóra. ‘Is er iets aan de hand?’
Zonder te blijven staan of hen aan te kijken, antwoordde Thórólfur in het voorbijgaan: ‘Dingen veranderen wel eens.’ Toen verdween het groepje agenten door de deur.