174710.fb2
‘Ga jij maar eerst,’ zei Thóra, terwijl ze Matthew een duwtje gaf. ‘Doe maar net alsof je een paardenliefhebber bent. Je bent tenslotte een Duitser, dus dat geloven ze wel.’ Ze stonden op het erf van Tunga en hoopten Bergur, de boer, te zien te krijgen. Naar Thóra’s mening moest hij de hoofdverdachte zijn van de moord waarvan Jónas nu beschuldigd werd. Ze waren regelrecht naar het woonhuis gelopen, dat voor een prikje leek te zijn neergezet. Het zag er hetzelfde uit als elk ander klein, vrijstaand huis uit het begin van de jaren zeventig, maar verkeerde in een slechtere staat van onderhoud. Op het dak van ijzeren golfplaten waren grote kale plekken zichtbaar waar de verf was afgebladderd en op de plekken waar de metalen verstevigingsbalken te zien waren, liepen roestsporen omlaag langs de vuilgele muren. ‘Toe maar, je hoeft niet verlegen te zijn,’ drong Thóra aan.
‘Je weet best dat dat het niet is, schatje,’ antwoordde Matthew, voorzichtig snuivend. ‘Wat is dat voor vreselijke stank?’ Hij keek om zich heen.
‘Vind je dat geen heerlijk ouderwetse, landelijke geur?’ Thóra haalde diep adem. ‘Maar het kan ook zijn dat de wind komt van de plek waar die gestrande walvis ligt. Kom op,’ zei ze. ‘Bij nader inzien doe ik het woord wel. Het is waarschijnlijk beter om eerlijk te zijn.’ Ze klopte op de verweerde voordeur. Op de deur hing een houten bordje met daarop in zwierige letters de namen van de bewoners: bergur en rósa. Thóra hoopte dat de vrouw des huizes niet open zou doen. Ze kwamen voor Bergur en Thóra wist niet eens of zijn vrouw wel op de hoogte was van zijn relatie met Birna. Zij wilde niet degene zijn die haar dit nieuws moest mededelen en ze konden niet met Bergur praten zonder het onderwerp ter sprake te brengen. Ze kon alleen maar duimen dat hij zelf open zou doen.
De deur ging open en een man van even in de dertig keek naar buiten. Hij was mager maar goed gebouwd, met brede schouders en een ontwikkelde biceps. Thóra kon heel goed begrijpen wat Birna in hem had gezien — zijn krachtige gelaatstrekken en donkere krullen hadden iets heel aantrekkelijks.
‘Hallo,’ zei ze. ‘Bent u Bergur?’
‘Ja,’ antwoordde de man op zijn hoede.
Thóra glimlachte. ‘Mijn naam is Thóra en ik ben de advocaat van Jónas van het hotel. Dit is Matthew uit Duitsland. Hij staat mij bij, om het zo maar te zeggen.’ Matthew knikte beleefd. ‘Wij wilden u graag even spreken.’ Ze keek hem recht in de ogen. ‘Over de moord op Birna en het andere lichaam dat is gevonden.’
Er verscheen een dreigende blik in Bergurs ogen. Zoals Thóra al had verwacht, was hij niet bepaald blij hen te zien. ‘Volgens mij valt er niets te vertellen,’ zei hij vermoeid. ‘Ik ben eindeloos aan de tand gevoeld door de politie en ik ben er doodmoe van. Kunt u niet gewoon de getuigenverklaringen lezen? Ik heb er niets aan toe te voegen.’
Thóra keek teleurgesteld. ‘Eerlijk gezegd spreek ik mensen liever persoonlijk dan dat ik hun verklaringen moet lezen. En de vragen die ik graag beantwoord zou zien, worden niet altijd gesteld.’ Ze zuchtte. ‘Maar als u zelf niet met ons wilt praten, kunnen we morgen misschien contact opnemen met uw vrouw. Ik neem aan dat zij niet zo moe is als u.’
Bergur aarzelde. ‘Zij wil jullie net zo min spreken als ik.’
‘Dat merken we dan vanzelf wel, nietwaar?’ antwoordde Thóra. ‘Ik bel haar wel om haar uit te leggen wat de bedoeling is. Ik weet zeker dat ze mij zal willen spreken.’ Dat moest voldoende zijn, dacht ze, terwijl ze haar beste pokerface opzette.
Bergur keek over zijn schouder het huis in en keek Thóra toen woedend aan. Hij deed alsof hij Matthew niet zag. ‘Goed dan,’ zei hij nors. ‘Ik zal even met u praten, maar niet hier. In de stallen is een kleine koffieruimte waar we kunnen zitten.’ Hij pakte iets achter de deur vandaan, trok een paar schoenen aan en riep luidkeels: ‘Rósa, ik ben even weg.’ Toen trok hij, hoewel zijn vrouw iets onverstaanbaars had teruggeroepen, zonder nog iets te zeggen de deur achter zich dicht en beende zwijgend weg.
‘Die stallen!’ riep Thóra hem na, terwijl hij voor haar uit in de richting van een betrekkelijk nieuw, met ijzeren golfplaten bedekt gebouw liep, ‘is dat waar het lichaam van Eiríkur is gevonden?’ Toen Bergur niet antwoordde, trok Thóra een gezicht naar Matthew — zo schoten ze niet echt op. Vervolgens wees ze op haar mond om aan te geven dat hij zich in het gesprek moest mengen. Hij glimlachte alleen maar en schudde zijn hoofd.
Ze volgden Bergur naar een grote deur, die hij opengooide. ‘Kom binnen,’ zei hij.
‘Bedankt,’ zei Thóra, lachend om Matthews blik toen de geur van paardenmest hem in het gezicht sloeg. ‘Wat een lekkere paardenlucht,’ zei ze, zonder dat Bergur haar kon horen, en ze knipoogde naar Matthew. Hij hield zijn lippen zo stijf op elkaar geklemd dat hij onmogelijk kon glimlachen, maar toen ze de koffieruimte bereikten leek zijn gezicht enigszins te ontspannen.
‘Ga hier maar zitten,’ zei Bergur, en hij wees op drie harde stoelen rond een oude keukentafel. Hij leunde tegen een klein aanrechtblok waarop een vuile koffiebeker stond en een doos waarin geweerkogels hadden gezeten.
‘Dank u,’ zei Thóra, terwijl ze ging zitten. Ze zag Bergur smalend kijken toen hij zag hoe Matthew zijn stoel afstofte voordat hij ging zitten. ‘Ik weet niet of u mijn vraag zojuist hebt gehoord,’ zei ze, ‘maar zijn dit de stallen waar Eiríkurs lichaam is gevonden?’
Bergur knikte. ‘Ja,’ zei hij aarzelend.
‘En als ik het goed heb bent u degene die hem heeft gevonden?’ vervolgde Thóra. Toen hij zwijgend knikte, ging ze verder: ‘En Birna’s lichaam hebt u ook ontdekt. Is dat niet vreemd?’ zei ze huichelachtig.
In plaats van iets te zeggen, staarde Bergur haar vanonder zijn zware wenkbrauwen strak aan, net zo lang tot Thóra met haar ogen moest knipperen. Toen pas deed hij zijn mond open. ‘Probeert u soms iets te insinueren?’ beet hij haar toe. ‘In dat geval wil ik tegen u hetzelfde zeggen als tegen de politie — ik heb met allebei die sterfgevallen niets te maken.’
‘Moorden,’ corrigeerde ze hem.’ Ze zijn allebei vermoord. Hoe dan ook, we weten dat u een verhouding had met Birna. Ging alles goed tussen u twee?’
Bergur kreeg een kleur en Thóra wist niet of het van woede was of van schaamte omdat hij hier met een wildvreemde over zijn ontrouw zat te praten. Toen hij weer sprak, wees zijn stem op het laatste. ‘Alles ging prima,’ zei hij, met opeengeklemde lippen.
‘En wist uw vrouw ervan? Hoe heet ze ook alweer?’ zei Thóra. ‘Rósa, dat was het. Wist Rósa ervan?’
Hij kleurde nog dieper. ‘Nee,’ zei hij. ‘Zij wist het niet en volgens mij heeft ze er ook nog niets over gehoord. Niet van mij in elk geval.’
‘Dus het was niet meer dan een bevlieging?’ vroeg Thóra. ‘Ik vraag dat alleen omdat u het voor uw vrouw hebt verzwegen.’
‘Het was meer geworden dan dat,’ antwoordde Bergur, verwijtend. ‘Ik was van plan van Rósa te scheiden. Het was alleen niet het juiste moment.’
‘Ik begrijp het,’ zei ze. ‘Dus heeft het geen zin het haar nu nog te vertellen, met het oog op wat er is gebeurd?’
‘Dat gaat u niet aan!’ riep hij uit, zijn gezicht was inmiddels vuurrood aangelopen.
‘Nee, daar hebt u gelijk in,’ was Thóra het met hem eens. Haar stoel kraakte toen ze wat gemakkelijker probeerde te gaan zitten. ‘Ik heb vandaag iets over Birna gehoord wat me vreemd voorkomt in het licht van wat u mij zojuist hebt verteld.’ Ze zweeg even, alsof ze zich afvroeg of ze Bergur deelgenoot moest maken van het geheim.
‘Wat dan?’ Zijn nieuwsgierigheid was gewekt.
‘Nee, het is vast niet waar,’ zei Thóra en ze begon haar nagels te bestuderen. Toen keek ze op. ‘Oké. Op de dag dat Birna werd vermoord, heeft ze seks gehad met twee mannen. Met u, neem ik aan, en met iemand anders — misschien de moordenaar, misschien ook niet. Kan het zijn dat jullie relatie niets anders dan een pleziertje voor haar was?’
Bergur richtte zich op in zijn volle lengte en haalde diep adem. ‘Ik weet niet hoe u aan die informatie komt, maar mij is verteld dat ze verkracht is. Je hoeft geen genie te zijn om te concluderen dat die tweede keer tegen haar wil is gebeurd,’ riep hij.
‘Dus u geeft toe dat u een van de twee was?’ vroeg Thóra.
Bergur liet zich weer terugvallen tegen het aanrecht. ‘Ja,’ zei hij. ‘Het gebeurde absoluut met wederzijdse instemming, enkele uren voor haar dood. Wij waren die hele middag samen en ze is ’s avonds vermoord.’
Thóra dacht even na. ‘Wie heeft volgens ú Birna vermoord?’ vroeg ze. ‘Jullie waren heel close; u moet het zich toch hebben afgevraagd.’
‘Jónas,’ snauwde hij. ‘Wie anders?’
Thóra haalde haar schouders op. ‘Hij beweert dat hij onschuldig is. Net als u,’ zei ze. ‘En waarom zou hij haar dood hebben gewild? Ze werkte aan een project dat heel belangrijk voor hem was. Zonder haar komt er niets van terecht, of zal het in elk geval ernstige vertraging oplopen. Ik heb begrepen dat hij zich erbij had neergelegd dat zij met hem had gebroken, dus het lijkt me sterk dat hij jaloers was.’
‘Ze zijn nooit echt een stel geweest,’ zei Bergur boos. ‘Ze gingen met elkaar naar bed, maar het was geen relatie.’ Hij zweeg even. ‘Maar hij miste haar verschrikkelijk en het is niet waar dat hij zich bij de breuk had neergelegd.’
‘Hoe weet u dat?’ vroeg ze.
‘Dat heeft Birna me verteld,’ zei Bergur nors. ‘Hij zat nog steeds achter haar aan. Daarom gebruikte ze haar hotelkamer niet meer als werkruimte. Hij weigerde haar met rust te laten.’
Thóra kreeg het warm van opwinding. ‘Waar werkte ze dan?’ vroeg ze. ‘Ik neem aan ergens in de buurt.’
Het ontging Bergur natuurlijk niet dat Thóra’s belangstelling was gewekt en hij genoot ervan zijn antwoord zo lang mogelijk te rekken. ‘Ze verhuisde naar Kreppa,’ zei hij ten slotte. ‘De boerderij hoort bij het hotel, maar staat leeg. Ze heeft er al haar spullen naar overgebracht.’
‘Ik ken de boerderij,’ antwoordde Thóra. ‘Ik ben er zelfs binnen geweest, maar ik heb geen aanwijzingen gevonden dat iemand daar onlangs nog heeft gewerkt,’ zei ze weifelend. ‘Weet u misschien welke kamer ze gebruikte?’
‘Een van de kamers boven,’ zei hij, zonder er verder op in te gaan.
‘Juist,’ zei ze, vastbesloten om de eerste de beste gelegenheid aan te grijpen om nog een bezoekje te brengen aan de boerderij. Er moesten nog wat van Birna’s spullen liggen, hopelijk iets wat enig licht kon werpen op haar dood, al was dat misschien te veel gevraagd. ‘Vertelt u eens,’ zei ze. ‘Kent u de geschiedenis van de twee boerderijen, Kreppa en Kirkjustétt?’
Bergur schudde zijn hoofd. ‘Nee,’ zei hij. ‘Ik kom uit de Westelijke Fjorden. Ik ben hier pas komen wonen toen ik een jaar of twintig was.’
‘U hebt nooit iets gehoord over een brand op Kirkjustétt?’ vroeg ze hoopvol, ook al wist ze dat het onwaarschijnlijk was.
‘Nee, nooit,’ zei Bergur. ‘Het schijnt dat de huizen nog in de oorspronkelijke staat verkeren, dus er kan alleen brand zijn geweest als het is gebeurd vlak nadat ze gebouwd waren en de schade onmiddellijk is hersteld. Maar dat kan ik me niet voorstellen, want Birna was helemaal gefascineerd door die twee boerderijen en zij heeft er nooit iets over gezegd.’
‘Heeft ze u wel eens iets over hun geschiedenis verteld?’ vroeg Thóra. ‘En heeft ze het in verband met de huizen wel eens over nazi’s gehad?’
Bergur keek haar verbaasd aan. ‘Nu u het zegt, ja,’ zei hij. ‘We hadden het er niet zoveel over, maar ze heeft me inderdaad een keer gevraagd of ik wist of hier in de omgeving in het verleden nazi’s waren geweest. Daar wist ik natuurlijk niets van, maar toen ik haar vroeg wat ze bedoelde, zei ze dat het niet belangrijk was en begon ze over iets anders. Vreemd dat u er nu ook over begint. Ik was het helemaal vergeten.’
‘En Kristín?’ vroeg ze. ‘Heeft ze ooit de naam Kristín genoemd?’
Bergur lachte vreugdeloos. ‘Noem mij een IJslander die in zijn hele leven nog nooit de naam Kristín in de mond heeft genomen.’ Zijn lach verdween. ‘Maar nee, ik kan me niet herinneren dat ik haar die naam ooit heb horen noemen.’
‘Goed,’ zei Thóra. ‘Als u het niet erg vindt, wil ik u ook nog een paar vragen stellen over Eiríkur, de auralezer.’ Zonder zijn antwoord af te wachten, ging ze verder: ‘Kenden jullie elkaar?’
‘Nee,’ antwoordde Bergur. ‘Ik wist wie hij was. Dat was alles. Ik heb hem nooit gesproken.’
‘Kunt u me vertellen hoe u het lichaam hebt gevonden?’
‘Wilt u dat niet liever zelf zien?’
Thóra en Matthew stonden op en volgden hem naar achteren, de eigenlijke stallen in. Thóra was inmiddels aan de stank gewend en hield zich groot, maar Matthew trok een vies gezicht toen ze de koffieruimte verlieten. Ze liepen naar een van de boxen, die hogere scheidingswanden had dan de andere.
‘Hier lag hij,’ zei Bergur, met een bleek gezicht. ‘De hengst stond ook in de box en die had hem doodgetrapt. Zo kwam het althans op mij over.’ Hij opende de staldeur. ‘Het paard staat hier niet meer.’
Thóra keek naar binnen. Er was niet veel te zien, nu de vloer was schoongemaakt. ‘Ik neem aan dat de politie alles grondig heeft doorzocht?’ vroeg ze.
‘Ja, ze zijn hier de hele nacht gebleven,’ antwoordde hij. ‘Het was geen fraai gezicht.’
‘Dat geloof ik graag,’ zei Thóra. ‘Wat kwam u hier eigenlijk doen?’
‘Ik moet de dieren voeren,’ antwoordde hij nors. ‘Helaas.’
‘Helaas?’ herhaalde ze. ‘Hoe bedoelt u?’
‘Ik wou dat ik het nooit had gezien. Het was afschuwelijk,’ zei de boer openhartig. ‘Het was vreselijk om te zien. De vos, de spelden, het bloed… en die arme man.’
‘De vos?’ vroeg Thóra. ‘Was er een vos?’
‘Ja,’ antwoordde hij. ‘Vastgebonden op zijn borst. Eerst dacht ik dat het een pruik was; toen drong het tot me door. Ik heb hier een tijd lang als aan de grond genageld gestaan. Ik kon mijn ogen er niet van afhouden.’ Hij deed de staldeur dicht.
‘Waarom bindt iemand een vos op zijn borst, of op die van iemand anders?’ peinsde Thóra hardop. ‘Hebben vossen in deze streek misschien een speciale betekenis?’
‘Niet dat ik weet,’ antwoordde Bergur. ‘Ik heb geen flauw idee wat de bedoeling was. Misschien was het alleen om het nog erger te maken voor die arme kerel. Die vos stonk verschrikkelijk. Het dier was al veel langer dood dan hij.’
Thóra knikte, in gedachten verzonken. Ze kon geen logische verklaring verzinnen. ‘En wat zei u over naalden? Had de man zichzelf ergens mee ingespoten?’ Dat zou Thórólfurs bizarre vragen over acupunctuur en naaigarnituurtjes kunnen verklaren.
Het was duidelijk dat Bergur moeite had met de herinnering, want hij fronste zijn voorhoofd. Voordat hij antwoordde, slikte hij moeizaam. ‘Er waren spelden in zijn voetzolen gestoken.’ Hij aarzelde even en voegde er toen aan toe: ‘Hetzelfde was bij Birna gedaan.’ Hij huiverde en vervolgde toen: ‘Degene die dit op zijn geweten heeft is een soort monster.’
‘Spelden?’ vroeg Thóra verbaasd. ‘Naaispelden?’
‘Ja.’ Bergur beet op zijn lip. ‘Ik wil er liever niet over praten. Ik denk er liever niet te veel aan.’
Thóra liet de kwestie rusten, maar was zo verbijsterd dat ze geen idee had wat ze verder nog kon vragen. Waarom zou iemand spelden in iemands voeten steken alvorens hem te vermoorden? Waren Birna en Eiríkur misschien gefolterd om informatie uit ze los te krijgen? Thóra gaf haar overpeinzingen op en veranderde van onderwerp. ‘Mag ik u vragen of u kunt vertellen waar u was op de tijdstippen waarop de politie denkt dat Birna en Eiríkur zijn vermoord?’
‘Ja en nee,’ zei Bergur. ‘Ik kan wel vertellen waar ik was, maar ik ga er meestal alleen op uit, dus de enige die mijn verklaring kan bevestigen, is mijn vrouw.’ Hij wierp Thóra een blik toe alsof hij haar uitdaagde hem tegen te spreken. Dat kon ze niet en ze vond hem veel slimmer dan Jónas, die een alibi had verzonnen dat gemakkelijk te weerleggen was. ‘Zij zou nooit tegen de politie liegen,’ voegde hij er ironisch aan toe, alsof dit een ernstige tekortkoming was.
‘Nog één ding,’ zei Thóra snel. ‘Wat betekent rer?’
Bergur opende de staldeur. ‘Ik heb geen idee waar die letters voor staan.’ Hij wees naar de muur. ‘Eiríkur heeft het voor hij stierf op de wand van de box gekrast.’
Thóra ging weer naar binnen, op de voet gevolgd door Matthew. Nadat zij hem had uitgelegd wat Bergur haar had verteld, bukten zij zich om de letters beter te bekijken. Matthew pakte zijn mobieltje om er een foto van te maken.
‘rer,’ zei Thóra, terwijl ze achter hem aan naar buiten liep. ‘Reb?’ zei ze. ‘“Rebbi” is een woord dat ook wel gebruikt wordt voor een vos. Kan het zijn dat hij Rebbi heeft willen schrijven? Die R kan net zo goed een B zijn.’
Bergur haalde zijn schouders op. ‘Zoals ik al zei, ik heb geen flauw idee.’ Hij deed de deur dicht. ‘Ik moet weer naar binnen. Zijn we klaar?’
Er klonk een zacht geknars toen de staldeur openging. Een vrouw van ongeveer Bergurs leeftijd kwam voorzichtig binnen. Thóra schrok van haar verschijning. Niet dat ze lelijk was, maar er was iets aan haar houding en haar kleding wat haar heel erg onaantrekkelijk maakte. Haar haren waren sluik en kleurloos en werden bijeengehouden door een haarband die betere tijden had gekend. Er zat geen stippeltje mascara op haar korte wimpers. Zij was het soort vrouw die je vijf minuten nadat zij de kamer had verlaten al niet meer kon beschrijven en ze zag eruit alsof ze dat wist. Aan haar uitdrukking te zien wilde ze het liefst door de aarde verzwolgen worden. Terwijl zij daar zo aarzelend in de deuropening stond probeerde Thóra haar een bemoedigend glimlachje te geven.
De vrouw schraapte haar keel en zei toen zacht: ‘Kom je?’ Ze richtte haar woorden tot Bergur, alsof ze Thóra en Matthew niet eens had zien staan.
‘Ja,’ zei Bergur, zonder een spoortje warmte in zijn stem. ‘Ga maar vast naar binnen. Ik kom eraan.’
‘Goed,’ zei Thóra opgewekt. ‘Dan gaan we maar weer eens.’ Ze wendde zich tot Bergur. ‘Bedankt. Het was erg nuttig om de plaats van de misdaad te kunnen bekijken.’ Ze draaide zich om naar de vrouw van wie ze aannam dat het Rósa was. ‘Uw man is zo vriendelijk geweest ons de box te laten zien waar het lichaam is gevonden. Ik ben advocaat en ik werk namens een cliënt aan deze zaak.’
Rósa knikte zonder enige belangstelling. ‘Hallo, ik ben Rósa.’ Ze maakte geen aanstalten Thóra een hand te geven. Haar blik bleef slechts een fractie van een seconde op Thóra rusten voordat ze haar man weer aankeek. ‘Kom je?’ zei ze nogmaals. Bergur zei niets.
Thóra probeerde de spanning te doorbreken door een laatste vraag te stellen, en ze was blij dat Matthew hem niet kon verstaan. ‘De laatste vraag, dat beloof ik,’ zei ze. ‘Ik heb in de buurt van het hotel een jongeman in een rolstoel gezien. Ik meen dat hij hier in de omgeving woont. Weten jullie misschien hoe hij gewond is geraakt?’ Bergur en Rósa stonden haar als aan de grond genageld aan te staren. ‘U weet wel, die jongen met die verschrikkelijke brandwonden?’ lichtte ze haar vraag toe. Meer hoefde ze niet te zeggen, want de stroom van scheldwoorden en verwensingen die Rósa opeens over hen uitstortte liet er geen enkele twijfel over bestaan dat zij wist wie Thóra bedoelde. Thóra keek sprakeloos toe hoe Bergur zijn vrouw bij een arm greep en meevoerde.
Matthew legde een hand op haar schouder. ‘Ik kan je niet vertellen hoe graag ik weg wil uit dit stinkende hok, maar ik verzet geen voet voordat je me vertelt wat je in vredesnaam tegen dat arme mens hebt gezegd.’
Magnús Baldvinsson lachte in zichzelf. Hoe oud en moe hij ook was, er waren nog steeds momenten dat hij zich weer jong voelde. Dit was zo’n moment. Hij draaide het nummer en wachtte vrolijk tot zijn vrouw zou opnemen. Intussen nam hij een flinke slok van de cognac die hij aan de bar had gehaald en genoot van de warmte van de goudkleurige vloeistof voordat hij die doorslikte. ‘Hallo, Frída,’ zei hij. ‘Het is voorbij.’
‘Wat?’ zei ze. ‘Kom je naar huis? Wat is er gebeurd?’
‘De politie heeft een man gearresteerd voor de moord op Birna,’ antwoordde Magnús, terwijl hij het glas hief en de cognac voor zijn ogen door het glas liet walsen. ‘Zeg maar tegen Baldvin dat hij me kan komen ophalen zodra hem dat schikt.’
‘Hij zit ergens in het oosten om het partijcongres voor te bereiden. Ik geloof dat hij pas vanavond laat wordt terugverwacht,’ zei zijn vrouw, met een angstige klank in haar stem. ‘Zal ik iemand anders vragen je te komen halen?’
‘Nee, dat is niet nodig,’ zei Magnús opgewekt. Zijn vreugde over het feit dat er eindelijk een einde was gekomen aan de spanning en de angst van de afgelopen paar dagen werd nog versterkt door het vertrouwde gevoel van trots op zijn kleinzoon. ‘Ik rij graag met hem mee, dus ik wacht wel. Bovendien wil ik alles over het congres horen.’
‘Hij heeft voortdurend naar je geïnformeerd sinds hij je daarnaartoe heeft gebracht,’ zei ze. ‘Wat zal hij blij zijn je weer thuis te hebben.’ Het bleef even stil en toen voegde ze er met een mengeling van argwaan en ongerustheid aan toe: ‘Zijn jullie iets van plan samen?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei Magnús resoluut. ‘Nou, ik ga ophangen. Zeg maar tegen Baldvin dat hij me kan komen ophalen wanneer het hem uitkomt. Ik wacht wel.’
Ze namen afscheid en Magnús hing op. Hij liet zijn hand nog even op de telefoon liggen. Hij wist niet of het de alcohol was of de aanblik van zijn gerimpelde, klauwachtige hand, maar iets had hem teruggesleurd naar de werkelijkheid en hij voelde zich weer een oude man. Tot zijn verbazing voelde hij een traan over zijn verweerde gezicht lopen en hij keek hoe de druppel op zijn broekspijp viel. Starend naar de vlek, werd hij opeens overmand door schuldgevoel en verdriet.
O, Kristín.
Thóra wreef in haar ogen. ‘Ik weet niet wat we hier aan hebben, maar ik had gelijk — het vers op Grímur Thórólfssons grafsteen komt uit De Spreuken van de Hoge,’ zei ze, en ze leunde naar achteren. Ze keek Matthew trots aan, tot ze besefte dat hij geen idee had waar zij het over had. ‘De Spreuken van de Hoge zijn wijze uitspraken die worden toegeschreven aan de god Odin. Veel van zijn adviezen zijn nog steeds heel actueel.’ Thóra herkende het gebrek aan belangstelling op Matthews gezicht uit haar eigen schooltijd, toen ze voor het eerst over De Spreuken had gehoord. ‘Hoe dan ook,’ vervolgde ze. ‘Hier staat dat het vers beschrijft hoe vervelend mensen zich voelen wanneer ze afhankelijk zijn van anderen.’
‘Wat ons niet veel verder brengt,’ zei Matthew. ‘Dat weet immers iedereen.’
‘Ik vind juist dat het ons wel degelijk verder brengt,’ wierp zij tegen. ‘Zo is het bijvoorbeeld niet voor niets op Grímurs grafsteen gezet. Het is natuurlijk geen willekeurig gekozen spreuk.’
Ze richtte haar blik weer op het scherm en zocht naar het vers dat ze op de steen achter het hotel hadden gevonden. Dit leverde minder resultaat op; het enige wat ze vond was een verwijzing naar Jón Árnasons negentiende-eeuwse verzameling volkssagen op een pagina over het gebruik om kinderen buiten te vondeling te leggen en hoewel ze verschillende pogingen deed lukte het haar niet het gedicht zelf te vinden.
‘Dat vers heeft te maken met het te vondeling leggen van zuigelingen,’ zei ze tegen Matthew. ‘Hier staat dat het gejammer van ongedoopte baby’s die buiten aan hun lot worden overgelaten om te sterven, kan worden gehoord wanneer het hard waait op de plek waar ze zijn gestorven. En er staat ook dat de geesten van die baby’s zich kunnen verplaatsen door zich op één knie op te richten en zich met één hand voort te slepen.’ Ze keek naar Matthew op. ‘Is dat wat je hebt gezien toen je uit dat raam keek?’ Hij wierp haar een valse blik toe en Thóra richtte haar aandacht grijnzend weer op de computer. ‘Wanneer je er nog eens eentje ziet, moet je ervoor zorgen dat hij niet drie keer om je heen kan kruipen, want dan word je gek. Je moet altijd proberen ze weg te jagen. Dan gaan ze ervandoor en vinden ze uiteindelijk hun moeder terug.’ Ze keek Matthew met een onschuldig glimlachje aan.
‘Heel grappig,’ zei hij nors. ‘Ik meende het serieus, ik heb echt een kind gehoord.’
‘Ik moet een exemplaar van die volkssagen te pakken zien te krijgen en gaan lezen.’ Thóra geeuwde. ‘Maar dat heeft geen haast.’
‘Nee, er is geen haast bij,’ zei Matthew. ‘Ik heb niet het idee dat je daarmee de moordenaar eerder te pakken krijgt.’
‘Je weet maar nooit,’ zei ze, terwijl ze de trefwoorden voor haar laatste zoekactie — naar informatie over de tuberculose-epidemie in IJsland — intypte. Het leverde slechts een klein aantal internetpagina’s op en ze begon ze door te snuffelen. ‘Wat een pech,’ zei ze. ‘In 1946 zijn er medicijnen voor tbc op de markt gekomen. Een jaar na Gudný’s overlijden.’ Na nog wat verder te hebben gelezen, logde ze uit en stond op. ‘Ik begrijp nu wel waarom Gudný en haar vader niet naar een sanatorium wilden. Volgens de informatie die ik hier net lees, waren de pogingen om tbc te behandelen of te genezen bijzonder onaantrekkelijk. Eén long laten inklappen, een aantal ribben verwijderen, dingen die geen enkele zin hadden en in veel gevallen tot ernstige invaliditeit van de patiënten leidden.’
Matthew tikte haar op de schouder. ‘Dat is allemaal erg interessant, maar je moet nu toch echt even kijken wie er zojuist binnen is komen wandelen.’
Thóra keek in de richting van de balie, maar wendde onmiddellijk haar blik af. ‘Wat komt zíj hier doen? Denk je dat ze me heeft gezien?’
‘Misschien komt ze je in elkaar slaan,’ fluisterde hij in haar oor. ‘Maar wees gerust, ik zet al mijn geld op jou.’
Zonder hem te antwoorden, wierp Thóra nogmaals een snelle blik achter zich. Ze zag Jökull, ober en tuinman, naar de balie lopen, waar Bergurs vrouw aarzelend stond te wachten. Hij droeg een anorak en wandelschoenen en omhelsde Rósa vol genegenheid waarna ze samen het gebouw verlieten. Zij leken Thóra en Matthew geen van beiden te hebben gezien.
Thóra keek Matthew aan. ‘Hoe kennen zij elkaar in vredesnaam?’