174710.fb2
‘Het moet dezelfde vos zijn geweest die op Eiríkurs lichaam was gebonden,’ zei Matthew. ‘Ik zie hem hier tenminste nergens meer liggen.’ Hij en Thóra hadden het pad gevolgd dat Birna en Robin naar Kreppa hadden genomen en stonden nu op de plek waar zij de vos moesten hebben gevonden. Hij was nergens meer te bekennen.
‘Het kan zijn dat een ander dier hem heeft opgegeten, maar ik denk toch dat je gelijk hebt,’ zei Thóra. ‘De enige dieren die ik hier in de buurt heb gezien zijn schapen, en voor zover ik weet eten die geen vossen.’ Ze keek naar de lucht. ‘Vogels, misschien, maar dan zouden de botten hier nog moeten liggen.’
‘De moordenaar moet dus iemand zijn die dit pad gebruikt,’ zei Matthew, terwijl hij met een tak die hij had opgeraapt in het hoge gras langs het pad sloeg.
‘Ja, of hij heeft op de vos geschoten en heeft hem hier gevonden toen Robin en Birna al weg waren,’ zei Thóra. ‘Ik zou er wat voor overhebben om te weten waarom hij het heeft gedaan.’
‘Wie weet komt ons wonder Bella daar wel achter,’ zei Matthew. ‘Misschien had de vos een bepaalde betekenis.’
‘Een soort boodschap?’ zei Thóra, niet erg overtuigd. ‘Van een actiegroep voor dierenrechten of zoiets?’
‘Nee, van een moordenaar,’ antwoordde hij. ‘Misschien is het wel een psychopaat die iets duidelijk wil maken. Weten we eigenlijk al zeker dat er niet zoiets op Birna’s lichaam was vastgemaakt?’
‘Voor zover ik weet was dat niet het geval,’ zei Thóra. ‘Ze hadden allebei spelden in hun voetzolen, maar niemand heeft iets gezegd over een vos of een ander dier in verband met haar.’
Op het grindpad naar de hoeve bleven ze staan. ‘Van wie is die auto?’ vroeg Matthew, en hij wees op de tamelijk nieuwe Renault Mégane.
Thóra haalde haar schouders op. ‘Geen idee,’ zei ze. ‘Er hoort hier op dit moment niemand te zijn.’ Ze zag licht achter een van de ramen. ‘Misschien zijn Elín en haar broer het huis aan het leegruimen. Ik hoop het maar.’ Ze haalde de sleutel tevoorschijn en ze liepen naar de voordeur, die niet op slot bleek te zijn. Thóra maakte hem open en stak haar hoofd naar binnen. ‘Hallo,’ riep ze. ‘Is daar iemand?’
‘Hallo!’ riep iemand terug en ze hoorden voetstappen dichterbij komen.
‘Hé, hallo,’ zei Thóra opgewekt toen Elíns dochter Berta verscheen. Haar haar werd uit haar gezicht gehouden door een hoofddoek en ze hield een vuile stofdoek in haar hand.
‘Jullie lieten me schrikken!’ zei Berta. ‘Kom binnen. Ik ben wat oude spullen aan het inpakken voor mama en oom Börkur.’ Ze zwaaide met de stofdoek. ‘Alles is heel erg stoffig, dus ik probeer alle dingen schoon te maken voordat ik ze inpak, ook al ben ik op die manier waarschijnlijk eeuwen bezig.’
Matthew keek haar glimlachend aan, blij dat iemand er eindelijk eens aan dacht dat hij een buitenlander was en de moeite nam om Engels te spreken. ‘Hallo,’ zei hij, en hij stak haar zijn hand toe. ‘Leuk je weer te zien.’
‘Dat vind ik ook,’ zei Berta. ‘Ik heb er gelukkig aan gedacht een thermosfles met verse koffie mee te nemen. Jullie komen precies op het goeie moment, want Steini wil geen koffie en ik heb veel te veel gezet.’
Ze volgden haar naar de keuken, waar de jongeman in zijn rolstoel zat. Net als eerst had hij een capuchon over zijn hoofd getrokken om zijn gezicht te bedekken, en toen ze binnenkwamen keek hij hen vanonder de capuchon aan, maar hij zei niets.
‘We hebben bezoek, Steini,’ zei Berta, en bij wijze van antwoord mompelde hij iets onverstaanbaars. ‘Ga je gang,’ zei ze, wijzend op de porseleinen kopjes op het aanrecht. ‘Wees maar niet bang, ik heb ze afgewassen.’ Ze grinnikte.
‘Dank je,’ zei Thóra. ‘Ik besef nu pas hoezeer ik aan koffie toe ben.’ Ze schonk een kopje voor Matthew in en een voor zichzelf. ‘Dit is zeker wel een hele klus voor je?’ zei ze, na een slokje te hebben genomen.
‘O, ja,’ antwoordde Berta meteen. ‘Ik weet niet wat me bezielde toen ik aanbood dit te doen.’ Toen voegde ze eraan toe: ‘Eigenlijk heb ik er wel plezier in. Het is best vreemd om allerlei dingen door mijn handen te laten gaan die zoveel betekend hebben voor mijn overgrootouders.’
‘Dat kan ik me voorstellen,’ zei Thóra. ‘We kwamen eigenlijk langs om een kijkje te nemen in de kamer die Birna als werkkamer gebruikte. We hebben begrepen dat zij hier een werkruimte had ingericht, klopt dat?’
‘Ja, boven,’ antwoordde Berta. ‘Zal ik hem even laten zien? Er is niet veel, alleen wat tekeningen en zo, geen computer. Ze gebruikte altijd een laptop, maar die sloot ze hier nooit aan.’ Ze wees naar het stopcontact waar de stekker van het koffiezetapparaat in zat. ‘De stopcontacten zijn zo oud dat je er een adapter voor nodig hebt. Birna was bang dat de elektriciteit onbetrouwbaar was en wilde niet het risico lopen haar computer te beschadigen. Ze laadde hem voordat ze hierheen kwam altijd op in het hotel.’
‘Dat maakt niet uit,’ zei Matthew. ‘We waren niet speciaal op zoek naar haar computer. We wilden gewoon zien waar ze mee bezig was.’
Berta kneep haar ogen een beetje dicht en keek hen sceptisch aan. ‘Denk je dat haar dood op de een of andere manier verband houdt met het gebouw dat ze aan het ontwerpen was? Ligt het niet veel meer voor de hand dat ze is vermoord door een psychopathische verkrachter?’
‘Nee, zeker niet,’ antwoordde Thóra, en ze besloot het nog maar even niet over Jónas’ arrestatie te hebben. Dan zou Berta het idee kunnen krijgen dat Thóra en Matthew voor de moordenaar werkten en zou ze misschien weigeren de mensen te helpen die iets met de dood van haar vriendin te maken hadden. ‘Maar het lijkt me niet erg waarschijnlijk dat haar werk als architect iets met de moord te maken had. We willen alleen maar kijken of we iets kunnen vinden dat aan een verklaring kan bijdragen.’
‘Ik begrijp het,’ zei Berta. ‘Ik ben er sinds de moord niet meer binnen geweest,’ voegde ze eraan toe. ‘Ik had verwacht dat de politie de kamer zou willen doorzoeken, dus wilde ik nergens aankomen. Maar ze zijn hier niet geweest, dus misschien doet het er niet toe.’ Ze keek Thóra aan. ‘Jij werkt toch als advocaat? Voor Jónas en het hotel?’ vroeg ze.
‘Inderdaad,’ zei Thóra, en ze hoopte dat het meisje niet verder zou vragen naar haar cliënt.
‘Dan zou ik niet weten waarom jij er niet naar binnen zou mogen,’ zei ze. ‘Jij zou het onderzoek toch nooit in gevaar willen brengen?’
‘God, nee,’ loog Thóra vurig. ‘Ik zou er niet over piekeren. We nemen niets mee, we willen alleen maar even rondkijken.’ Ze nam nog een slokje koffie. ‘Lekkere koffie.’ Ze glimlachte.
‘Dank je,’ zei Berta. ‘Sommige mensen vinden mijn koffie te sterk.’ Ze wees met haar kin naar Steini.
‘Hij is ook te sterk,’ zei de stem vanonder de capuchon. ‘Veel te sterk.’
Kennelijk voelde Matthew zich beter op zijn gemak dan Thóra, want hij aarzelde niet om Steini’s opmerking te beantwoorden. ‘Dan moet je er meer melk in doen. Dat is de truc,’ zei hij op volkomen normale toon. ‘Probeer het maar eens. Room is nog lekkerder.’
‘Misschien,’ zei Steini. ‘Ik drink liever cola.’
Berta zond Matthew een warme glimlach toe en Thóra wilde dat ze ook iets kon bedenken om tegen de jongeman te zeggen. De genegenheid die het meisje voor hem toonde was gewoon aandoenlijk.
‘Zal ik jullie de kamer dan maar laten zien?’ zei Berta opeens. ‘Steini en ik wilden er voor vandaag eigenlijk toch een punt achter zetten.’ Ze liep naar de gangdeur.
‘Graag,’ antwoordde Thóra, terwijl ze haar kopje neerzette. Matthew volgde haar voorbeeld. ‘Jullie hoeven niet te blijven, hoor,’ zei ze, terwijl ze achter Berta aan liep. ‘We nemen niets mee en we zullen niets kapotmaken.’
‘Nee, dat zit wel goed,’ zei Berta. ‘Ik moet toch nog een paar dingen afmaken.’
De drie liepen achter elkaar de trap op en naar de deur van Birna’s kamer. Het bleek de kamer te zijn waarvan Thóra en Matthew de eerste keer dat ze hier waren de deur niet open hadden kunnen krijgen.
‘Zodra ik van de moord hoorde, heb ik hem op slot gedaan,’ zei Berta, en ze bewoog de sleutel in het stroeve slot. Met een handige beweging slaagde ze er ten slotte in de sleutel om te draaien en de deur te openen. Er stond een fles frisdrank op het bureau, een asbak in de vensterbank en her en der verspreid stonden en lagen nog verschillende attributen van het moderne leven. Net als in Birna’s hotelkamer hingen ook hier tekeningen aan de muur, voornamelijk schetsen, maar ook een aantal computerprints.
Thóra bekeek de tekeningen aan de muur waarop de geplande locatie van de nieuwbouw en verschillende dwarsdoorsneden te zien waren. ‘Wat is dit?’ vroeg ze, wijzend op een schets van een gebouw met dennen erachter. Er stonden ook bussen en voetgangers op afgebeeld. ‘Je gaat me toch niet vertellen dat dit haar idee was voor de nieuwbouw van Jónas’ hotel?’ Het gebouw was een en al glas en ze kon zich geen hotelkamers voorstellen met glazen wanden.
Berta kwam bij de tekening kijken. ‘God, nee,’ zei ze. ‘Birna heeft me haar tekeningen voor het gebouw laten zien en die leken hier totaal niet op.’ Ze boog zich naar voren om een hoekje van de print te kunnen bekijken. ‘Deze is van een week geleden,’ zei ze, ‘en de laatste keer dat Birna mij hier binnen vroeg hing hij er nog niet.’
‘Maar hij hing er toch wel toen je de kamer kwam afsluiten?’ vroeg Matthew. ‘Hij kan hier toch niet na haar dood zijn opgehangen?’
Het meisje fronste haar voorhoofd terwijl ze het zich probeerde te herinneren. ‘Ik weet het echt niet meer,’ zei ze. ‘Ik heb alleen even om een hoekje gekeken voordat ik de kamer afsloot en ik kan me echt niet herinneren of deze tekening er toen al hing of niet.’ Ze keek beschaamd, bijna schuldbewust, alsof ze op de een of andere manier in gebreke was gebleven. ‘Maar sinds ik de kamer heb afgesloten, is hier niemand meer geweest. Dat weet ik zeker.’
‘En wanneer was dat precies?’ vroeg Thóra.
‘Dat was zaterdag,’ antwoordde Berta. ‘Het exacte tijdstip weet ik niet meer, maar het was ’s middags. Is dat belangrijk?’ vroeg ze ongerust. ‘Denk je dat de moordenaar hier is geweest?’
‘Nee,’ stelde Thóra haar gerust. ‘Dat betwijfel ik ten zeerste. Niet veel mensen schijnen van dit stekkie van haar op de hoogte te zijn geweest.’
Ze liep naar het bureau. Daarop lagen nog meer tekeningen uitgespreid, samen met een aantal creditcardkwitanties. Ze maakten haar niet veel wijzer, behalve dat Birna klant was geweest bij Esso en de Hvalfjördur-tunnel. De bureaulades klemden en het kostte haar grote moeite ze open te krijgen. Twee ervan waren helemaal leeg en in de derde lag een potlood, een puntenslijper en een sleutel aan een metalen sleutelhanger met een logo dat ze niet herkende. Ze pakte de sleutel op. Hij was te klein om op een deur te passen, of in een autoslot, of wat Thóra verder ook maar kon verzinnen. ‘Weet jij waar deze van is?’ vroeg ze.
Berta schudde haar hoofd. ‘Geen idee,’ zei ze, ‘maar hij is in elk geval van Birna, want hij lag er nog niet toen zij deze kamer in gebruik nam. Dat weet ik omdat ik de kamer voor haar heb leeggeruimd.’
Thóra stak de sleutel in haar zak. ‘Ik leen hem alleen maar even,’ zei ze tegen het meisje. ‘Maak je maar geen zorgen om de politie. Als die hem willen hebben, kunnen ze hem meteen van me krijgen.’
‘Dat zal me een zorg zijn,’ zei Berta. ‘Het enige wat ik wil is dat de moordenaar wordt gepakt. Wie dat doet maakt mij niet uit.’
‘Zijn we hier klaar?’ vroeg Matthew toen ze de hele kamer hadden doorzocht. ‘Liggen er verder nog spullen van haar in dit huis?’
‘Het kan zijn dat er beneden nog een glas staat,’ zei Berta. ‘Ja, en laarzen in de gang. Willen jullie die ook hebben?’
Thóra glimlachte. ‘Nee, nee. Maar misschien kun je me nog iets vertellen,’ zei ze. ‘Birna had veel belangstelling voor een luik buiten. Weet jij misschien waarom?’
Het meisje schudde langzaam haar hoofd. ‘Nee, maar dat was waarschijnlijk toen ze een aanbouw aan dit huis overwoog,’ zei ze. ‘Dat was bijna twee maanden voordat ik haar hier voor het eerst tegenkwam.’
‘Nee, het was daarna, nog heel kort geleden,’ zei Matthew. ‘Weet je welk luik we bedoelen?’
‘Ja,’ zei ze. ‘Ik denk het wel. Er is maar één luik buiten. Willen jullie het zien?’
Thóra keek Matthew aan en haalde haar schouder op. ‘Waarom niet?’ zei ze.
Ze volgden Berta de kamer uit en bleven bij haar staan toen zij de deur zorgvuldig weer achter zich op slot deed. Op weg naar buiten greep Thóra de gelegenheid aan om haar te vragen of zij bij het inpakken oude nazisouvenirs was tegengekomen, of dat Birna het daar wel eens over had gehad.
Berta draaide zich in de deuropening om en keek Thóra stomverbaasd aan. ‘Nee, waarom vraag je dat?’
‘Dat vroeg ik me gewoon af,’ zei Thóra. ‘Er liggen er ook een paar in de kelder van het hotel.’
‘Echt waar?’ zei Berta, die haar verbazing niet onder stoelen of banken stak. ‘Dat vind ik wel vreemd. Zouden ze van iemand anders dan mijn familie kunnen zijn?’
‘Misschien,’ zei Thóra, die wel beter wist. ‘En dan nog iets,’ vervolgde ze terwijl ze verder liepen, ‘zegt de naam Kristín je iets?’
‘Kristín Sveinsdóttir?’ zei Berta zonder zich om te draaien. Thóra’s hart sloeg een slag over. ‘Daar heb ik jaren bij in de klas gezeten, maar ik heb haar al tijden niet gezien.’ Toen keek ze om naar Thóra. ‘Ken je haar?’
Thóra probeerde haar teleurstelling te verbergen. ‘Nee, ik dacht aan een andere Kristín die heel lang geleden hier of hier in de buurt moet hebben gewoond.’
Berta schudde haar hoofd. ‘Nee, ik herinner me niemand met die naam. Maar eigenlijk moet je niet bij mij zijn voor vragen over mensen van vroeger. Daar kan mijn moeder je waarschijnlijk beter bij helpen.’
Vergeet het maar, dacht Thóra. ‘Is dit het luik?’ vroeg ze en ze wees naar een stalen plaat met een gesmede handgreep eraan vast, waarbij Berta was blijven staan. Ze bevonden zich een meter of twintig achter het huis.
‘Ja,’ zei Berta. ‘Er is niet zoveel aan te zien. Wil je het openmaken?’ vroeg ze, en ze gebaarde dat Matthew dat mocht doen als hij dat wilde.
Hij bukte zich en spande zich in om het zware luikdeksel te openen. De scharnieren kraakten toen hij eraan trok, maar hij kreeg het niet open. ‘Wat is daarbeneden?’ vroeg hij.
‘Niets,’ zei Berta. ‘Voor zover ik weet werd het vroeger voor opslag gebruikt. In de kelder is een ingang. Volgens mij werden hier indertijd kolen opgeslagen voor de verwarming van het huis. Het is sinds god mag weten wanneer niet meer open geweest. Het huis wordt al zo lang ik me kan herinneren elektrisch verwarmd.’
‘Mogen we een kijkje nemen in de kelder?’ vroeg Matthew, terwijl hij zijn vuile handen aan het gras afveegde.
Berta knikte, maar waarschuwde hem dat er echt niets te zien was. Ze liep voor hen uit de trap af en via een kleine deur achterin de kelder en een kort, bijna tunnelachtig gangetje, kwamen ze uiteindelijk bij een stalen deur, die ze openduwde. Binnen was het aardedonker. Bij het zwakke licht vanuit de kelder konden ze nog net zien dat de kolenkelder bedekt was met een laag zwart stof met hier en daar wat zwarte hoopjes op de vloer.
‘Smerig, eigenlijk,’ zei Berta terwijl ze de deur weer dichttrok. ‘Hier kan Birna nooit belangstelling voor hebben gehad. Ik kan me niet herinneren dat ze ooit hier in de kelder is geweest.’ Ze liep naar de trap. ‘Ze was hier natuurlijk meestal in haar eentje, dus het kan zijn dat ze er een kijkje heeft genomen, maar ik zou niet weten waarom.’
Toen ze weer boven waren, besloten Thóra en Matthew het voor vandaag voor gezien te houden. Ze namen afscheid van Berta en bedankten haar voor haar hulp. Matthew vroeg haar de groeten te doen aan Steini, terwijl Thóra wederom heel erg haar best deed niet te vragen wat er met hem was gebeurd. Opeens floepte de vraag er toch uit. ‘Berta, hopelijk neem je het me niet kwalijk dat ik het vraag, maar wat is er met je vriend gebeurd?’ zei ze, zo zachtjes dat het in de keuken niet te horen was.
Berta slaakte een diepe zucht. ‘Hij heeft een auto-ongeluk gehad. Een andere auto knalde op de zijne en die is toen in brand gevlogen. Hij zat te roken,’ zei ze, net zo zacht als Thóra.
‘Jezus,’ zei Thóra. ‘Wat verschrikkelijk. Is hij verlamd?’
‘Nee,’ antwoordde het meisje. ‘Dat wil zeggen, zijn ruggengraat is niet beschadigd. Maar zijn benen zijn er zo slecht aan toe dat hij niet goed kan lopen. Een deel van zijn spieren is verbrand en hij heeft nog veel last van de huidtransplantatie. Ik hoop hem zover te krijgen dat hij binnenkort weer met fysiotherapie begint. Het heeft veel tijd nodig.’ Ze keek snel even om een hoekje om te kijken of Steini buiten gehoorsafstand was. ‘Het ergste is dat de man die op hem inreed dronken was. Steini had geen druppel gedronken.’
‘En wat is er met hem gebeurd?’ vroeg Thóra. ‘Hij is er toch zeker niet ongestraft vanaf gekomen?’
Berta glimlachte kil. ‘Zo zou je het kunnen noemen. Hij is bij het ongeluk om het leven gekomen. En zijn vrouw ook.’ Ze zweeg even, alsof ze niet zeker wist of ze verder moest gaan. ‘Ze waren van een boerderij hier in de buurt. Hun dochter is Rósa, de vrouw van Bergur.’
Krijg nou wat, dacht Thóra. Alle wegen leidden naar Bergur de boer.