174710.fb2
Thóra wees met haar vinger op de pagina. Matthew keek ernaar, maar begreep er niets van. ‘Hier, op de pagina vóór het verhaal van het dode kind op de bruiloft, staat dat je, om te voorkomen dat iemands geest na zijn dood aan de wandel gaat, naalden in zijn voetzolen moet steken.’ Ze sloeg het boek dicht. ‘De moordenaar heeft zich ervan willen verzekeren dat de geesten van zijn slachtoffers niet zouden gaan ronddolen.’
Matthew keek sceptisch. ‘Waar slaat dat in vredesnaam op?’
‘Wij kunnen dat misschien niet begrijpen, maar kennelijk gelooft hij in geesten,’ zei Thóra, en ze werd rood bij de herinnering aan het klaaglijke gehuil dat zij had gehoord, gehuil als van een baby die is achtergelaten om te sterven. Ze had zich aan haar voornemen gehouden om het er met niemand over te hebben, en al helemaal niet met Matthew.
‘Waarom krijg je een kleur?’ vroeg hij. ‘Begin je nu op je oude dag ook al in geesten te geloven?’ Hij gaf haar een por. ‘Heb jij het soms ook gehoord?’
Thóra kon slecht liegen tegen mensen om wie ze gaf, dus besloot ze het maar toe te geven. ‘Ja, ik heb iets gehoord,’ bekende ze. ‘Het was natuurlijk niet de geest van een aan zijn lot overgelaten kind, maar ik heb inderdaad iemand horen huilen en het klonk als een baby.’
‘Geweldig!’ zei Matthew blij. ‘Je hebt die baby toch niet drie keer om je heen laten kruipen, hè? Je maakt in elk geval geen gestoordere indruk dan anders.’
Thóra stak haar tong naar hem uit. ‘Kom op,’ zei ze, ‘we hebben belangrijker zaken aan ons hoofd dan spoken. Laten we Berta of Steini gaan opzoeken.’
‘Je moet proberen de babygeest terug te sturen naar zijn moeder,’ hield Matthew vol. ‘Dat is wel de bedoeling…’
Thóra kon niet wachten om weg te kunnen uit de hal van het hotel. Er hing een branderige geur van de verkoolde kadavers die door het gebouw heen waren gedragen. Toen ze langs Vigdís liep had ze het liefst haar neus dicht willen knijpen, maar in plaats daarvan hield ze haar adem in en liep snel door. In het voorbijgaan botste ze tegen Thröstur Laufeyjarson op.
‘O, sorry,’ zei ze, en ze kon nog maar net haar evenwicht bewaren. ‘Ik had je niet gezien.’
‘Geeft niet,’ zei de kanovaarder nors. Hij droeg een dry suit en zijn haar was nat. ‘Niks aan de hand — alleen jammer dat ik niet hetzelfde kan zeggen van mijn kano,’ voegde hij eraan toe.
‘O?’ vroeg Thóra. ‘Is die dan beschadigd?’ Bij het zien van Thrösturs woeste blik, flapte ze er onwillekeurig uit: ‘Ik heb hem niet aangeraakt.’
‘Nee, dat weet ik,’ zei Thröstur, en hij liep verder.
‘Wacht even, ik wilde je wat vragen,’ zei Thóra, en ze greep hem bij zijn arm. Ze schrok ervan hoe gespierd die aanvoelde. ‘Ik heb je al eerder gezocht, maar je bent niet gemakkelijk te vinden.’
‘Wat wilde je vragen?’ zei hij. Ze wilde niet opdringerig overkomen, dus liet ze zijn arm los. ‘Of ik tijdens het kanoën ooit ondersteboven in het water heb vastgezeten?’
‘Eh, nee,’ antwoordde Thóra, verbijsterd. ‘Daar heb ik nou nooit aan gedacht. Nee, mijn vraag gaat over de twee moorden die hier zijn gepleegd. Daar heb je vast wel iets over gehoord.’
Thrösturs gezichtsuitdrukking was een vreemde mengeling van irritatie en ongerustheid. De hoteldeuren gingen open en hij zag de berg beenderen die langs werden gedragen. ‘Wat is daar aan de hand?’
‘Een heleboel,’ zei Thóra. ‘En niet veel goeds. Heb je tijd om even te praten? Het kan belangrijk zijn.’ Ze hoopte dat de aanblik van de botten hem over zou halen.
‘Ja, goed,’ antwoordde hij abrupt. ‘Ik was toch net op weg om met de politie te gaan praten. Nu mijn kano kapot is, is er geen reden meer om mijn mond te houden.’
‘Waarover?’ vroeg Thóra, die hem meeloodste naar een tafeltje buiten. Ze gingen zitten en Thóra stelde hem aan Matthew voor. ‘Wat wilde je de politie gaan vertellen?’
Thröstur keek ernstig. ‘Vrijdagochtend wilde ik gaan trainen en toen trof ik mijn kano helemaal onder het bloed aan.’ Hij corrigeerde zichzelf. ‘Nou ja, niet helemaal onder. Er zat bloed aan de peddel en aan de zitting en hier en daar zaten spetters. Het was niet mijn bloed en ik nam aan dat het iets te maken moest hebben met de moord die donderdagavond was gepleegd.’
Thóra staarde hem aan. ‘Het is vandaag dinsdag,’ zei ze. ‘Waarom ben je hier in vredesnaam niet eerder mee gekomen?’
‘Ik hoorde pas zaterdag van de moord, toen een of andere vrouw bij de receptie me erover vertelde en toen had ik het meeste al schoongemaakt,’ zei Thröstur ongeduldig.
‘Dus er zit nog wat bloed aan?’ vroeg Thóra hoopvol. Misschien waren er wel vingerafdrukken van de moordenaar bewaard gebleven.
‘Eh, nee, eigenlijk niet,’ mompelde Thröstur schaapachtig, waarna hij bij wijze van verzachtende omstandigheid aanvoerde: ‘Ik doe over twee weken mee aan de wereldkampioenschappen. Ik kon niet het risico lopen dat mijn kano naar een of ander laboratorium zou worden gebracht, dus heb ik de rest zelf schoongemaakt en besloot ik mijn mond erover te houden. Het leed was al geschied, want het meeste bloed was er inmiddels toch al af.’
Thóra benijdde hem niet; hij zou alles aan Thórólfur moeten opbiechten. ‘Maar waardoor ben je van gedachten veranderd?’ vroeg ze.
‘Ik weet niet welke idioot het heeft gedaan, maar hij moet de kano op de rotsen hebben laten lopen en zo de bodem hebben beschadigd. Ik snapte al niet waarom mijn tijden zo slecht waren, maar ik heb de schade nog maar net ontdekt. Toen ik de kano vorige week controleerde, was de bodem nog prima, dus het moet die ellendige moordenaar zijn die me deze problemen bezorgt.’ Hij leunde naar achteren en sloeg zijn armen over elkaar. ‘Nu kan de politie de kano voor mijn part meenemen. Ik kan nu toch niet meer meedoen aan die wedstrijden.’
Het was wel duidelijk dat Thröstur het feit dat de moordenaar zijn kano had beschadigd, het allerergste vond.
‘Ik weet niet of je het doorhebt,’ zei Thóra, ‘maar als je meteen, die zaterdag, met de informatie over je kano naar buiten was gekomen, was het misschien mogelijk geweest de moord die zondagavond is gepleegd te voorkomen.’
‘Natuurlijk niet!’ wierp Thröstur tegen. ‘Ik zei toch al dat bijna al het bloed toen al weg was.’ Hij wierp een hulpzoekende blik in de richting van Matthew en probeerde toen over iets anders te beginnen. ‘Zodra de moordenaar wordt gevonden dien ik een eis in voor schadevergoeding. Ik maakte nota bene kans op een medaille.’
‘Het is gewoon verschrikkelijk,’ zei Thóra, waarbij ze vergeefs probeerde niet sarcastisch te klinken. ‘Eén vraagje nog. Je bent zondagavond door de Hvalfjördur-tunnel gekomen, nietwaar?’
‘Ja,’ snauwde Thröstur. ‘Ik was door mijn proteïnesupplement heen en daarvoor moest ik naar een goed gesorteerde apotheek.’ Hij keek Thóra uitdagend aan. ‘Geloof je me niet? Ik heb het bonnetje nog, van een apotheek in de stad.’
‘Wat? O, ja,’ zei Thóra afwezig. Ze dacht aan iets anders: het feit dat ze niet langer de mensen konden uitsluiten die bij de seance waren geweest, of hotelpersoneel dat in de onmiddellijke omgeving was geweest. ‘Hoe lang doe je erover om hiervandaan naar de inham te kanoën waar de architect is vermoord?’ vroeg ze.
‘Daar ben je zo,’ antwoordde hij. ‘Over zee is het maar een heel kleine afstand. Je hoeft niet alle bochten te volgen van de route over land. Ik denk dat het mij met kalme zee vijf minuten zou kosten. Iemand die niet gewend is aan een kano zou er misschien tien minuten over doen.’
‘Zou iemand die voor het eerst in een kano zit er een beetje makkelijk mee overweg kunnen?’ vroeg Matthew, die tot dat moment alleen had zitten luisteren.
‘Jawel, tenzij hij echt heel onhandig is,’ zei Thröstur. ‘Het vergt veel oefening om heel goed te kanoën, maar om over rustig water van A naar B te varen hoef je niet goed te zijn, alleen sterk.’ Hij stond op. ‘Ik kan maar beter even gaan douchen voordat ik naar de politie ga. Ik wil wel dat ze me serieus nemen, want ik meen het echt.’ Hij schoof de zware houten stoel onder het tafeltje en draaide zich om. Toen leek hem opeens iets te binnen te schieten en keek hij nog even om. ‘Ik weet trouwens ook zeker dat de jongen in die auto zich mij nog herinnert,’ zei hij. ‘En hij is vast niet moeilijk te vinden.’
‘Welke jongen? Wie bedoel je?’ vroeg Thóra.
‘Toen ik de tunnel uit reed, zag ik een auto langs de kant van de weg staan. Ik dacht dat hij pech had. Ik stopte om de bestuurder een lift aan te bieden, maar het was een ernstig mismaakte jongen, die zei dat hij nergens naartoe ging en alleen maar een beetje in de auto wilde zitten en dat alles in orde was. Toen draaide hij zijn raampje omhoog en wilde niet meer met me praten.’
‘Hoe laat was dat?’ vroeg Matthew.
‘Een uur of zes, denk ik,’ antwoordde Thröstur. ‘Toen ik later die avond terugkwam, was hij weg. Hij had er waarschijnlijk genoeg van gekregen voortdurend tegen mensen te moeten zeggen dat er niets aan de hand was. Ik was vast niet de enige die dacht dat hij daar met pech stond. Toen ik wegreed, stopte er alweer een andere wagen,’ voegde hij eraan toe. Toen draaide hij zich weer om en liep het hotel in.
Matthew stootte onder tafel Thóra’s been aan. ‘Ik denk dat Steini Berta door de tunnel is gevolgd omdat hij zeker wilde weten dat ze echt weg was, en dat hij daarna even aan de kant is gaan staan om haar na te kijken voordat hij omkeerde om Eiríkur van kant te maken. Waarschijnlijk kwam Thröstur net aanrijden toen hij stond te wachten. Het klopt allemaal.’
‘Ik vind het een beetje zwak,’ zei Thóra. ‘Als hij om zes uur bij de tunnel stond, moest hij eerst nog helemaal terugrijden en dat is een flink eind.’
‘We weten niet exact hoe laat Eiríkur is overleden,’ zei Matthew. ‘Rond etenstijd, zeiden ze. Maar mensen eten op alle mogelijke tijdstippen.’ Hij stond op. ‘Ik ga de lijst pakken. Ik wil zien wanneer hij in zuidelijke richting reed. Daar heb ik niet naar gekeken toen ik zijn naam tegenkwam.’
Thóra moest er niet aan denken om nog een keer door de stinkende foyer te moeten, en ze besloot buiten op hem te wachten. Al snel was Matthew terug met een hele stapel paperassen. ‘Toen hij door de tunnel naar Reykjavík reed zat hij vijf wagens achter Berta. Dat klopt met mijn theorie. Hij wilde zeker weten dat ze weg was.’ Hij gooide de papieren voor Thóra op het tafeltje. ‘Ik vind dat we met haar moeten gaan praten, voor het geval ze iets weet wat deze legpuzzel compleet kan maken.’
‘Ook al weet ze iets, dan kunnen we alleen maar hopen dat ze het ons zal willen vertellen,’ zei Thóra, terwijl ze opstond. ‘We weten niet of ze hem zal willen opgeven, ook al weet ze wat hij heeft gedaan. We kunnen in elk geval niet verwachten dat ze straks staat te juichen wanneer we haar vertellen dat haar vriend en familielid wellicht een moordenaar is. Het kan best zijn dat ze langer nodig heeft om tot zich door te laten dringen wat hij voor verschrikkelijks heeft gedaan.’ Ze fronste. ‘Als hij tenminste iets heeft gedaan. En daar ben ik nog niet zo zeker van.’
Thóra sloeg zich met haar vlakke hand tegen haar voorhoofd. ‘Nu weet ik opeens wat me dwarszat,’ zei ze. ‘De volgorde van vererving. Als het kind haar moeder en grootvader heeft overleefd, dan is de erfenis helemaal niet in de juiste handen. Natuurlijk was Grímur niet de erfgenaam van het kind.’ Ze zaten in de auto op de oprit voor Kreppa, waar ze hadden gehoopt Berta aan te treffen. Maar haar wagen was echter nergens te bekennen en het huis was verlaten.
‘Wat bedoel je?’ vroeg Matthew. ‘Toen haar moeder en grootvader dood waren, was hij toch haar naaste familie?’
Thóra schudde haar hoofd. ‘Dat was natuurlijk de vader. Bij de dood van het kind zou de vader alles hebben geërfd.’
‘En dat is waarschijnlijk Magnús,’ zei hij. ‘Daar had ik nog niet aan gedacht. Grímur had natuurlijk nooit iets mogen erven. Daarom heeft hij het meisje verborgen gehouden en al haar gegevens, voor zover die er waren, vernietigd.’
Thóra hield haar adem in. ‘En daar komt nog bij dat, als zijn dochter Málfrídur van de moord heeft geweten, haar erfenis ook onwettig was.’
‘Dat spreekt toch voor zich?’ vroeg Matthew. ‘Als haar vader de erfenis onder valse voorwendselen heeft verkregen, dan heeft hij er geen recht op en zij dus ook niet.’
‘Ik weet het niet helemaal zeker, maar volgens mij ligt dat anders als zij niet van de moord heeft geweten. Als mijn theorie klopt, wist ze het wel en bovendien is ze nog in leven. Toen het land aan Jónas werd verkocht hadden haar kinderen een volmacht om namens haar te tekenen. Zij hebben formeel niets geërfd, dus of zij het wisten doet niet ter zake. In de volmacht stond dat hun moeder verantwoordelijk is voor het ouderlijk bezit, waarvan de nalatenschap nog niet is bekrachtigd, zodat de kwestie van medeplichtigheid niet op hen van toepassing is.’
‘Ze hebben heel wat te verliezen,’ zei Matthew, ‘en voor de vader van het kind, Magnús, valt er juist heel veel te winnen.’
‘Ja, het lijkt me duidelijk dat hij er niet veel voordeel van zou hebben gehad om Birna te vermoorden met het doel te voorkomen dat het kind zou worden ontdekt. Integendeel zelfs.’ Thóra staarde door de voorruit naar de oude boerderij. ‘Maar voor Elín en haar familie is dat een heel ander verhaal. Zo zou Berta bijvoorbeeld opeens geen plek meer hebben om hier in het westen te logeren. Het huis in Stykkishólmur werd na Grímurs financiële problemen eigendom van Bjarni en zijn boerderij ook. Als Berta hier geen huis zou hebben, zou Steini een behoorlijk eenzaam leven leiden.’ Ze keek Matthew aan. ‘Vind je ook niet dat we met Steini zelf moeten gaan praten?’ zei ze. ‘We hebben geen idee wanneer en waar we Berta zullen treffen. Sóldís weet vast wel waar hij woont, dus dat zou geen probleem moeten zijn.’
‘En Thórólfur dan?’ vroeg Matthew. ‘Moeten we hem dat niet vertellen, of hem vragen om zelf te gaan?’
Thóra dacht even na. ‘Nee, nee. Het is net als met die muur. We moeten eerst zeker weten dat we het bij het rechte eind hebben voordat we de politie ermee lastigvallen. Ze hebben op dit moment hun handen al vol.’
Matthew en Thóra stonden voor Steini’s voordeur te wachten. Hij had al geroepen dat hij eraan kwam, maar inmiddels stonden ze er al een tijdje.
‘Hij is natuurlijk niet zo snel — het duurt eeuwen,’ zei Matthew, die zijn jas dichter om zich heen trok. Het was opeens een stuk kouder geworden en de lucht was vochtig, zodat ze tot op het bot verkleumd waren. ‘Brr. Weet je zeker dat het juni is?’
Voordat Thóra iets kon zeggen, werd de deur geopend, ook al was het maar een klein stukje. ‘Wat?’ hoorden ze, vanonder de bekende capuchon.
‘Hallo,’ zei Thóra, zo vriendelijk mogelijk. ‘Ken je ons nog? Wij waren gisteren op Kreppa, toen jij en Berta daar ook waren, en we hebben elkaar ook een keer bij de inham ontmoet.’
‘Ja, én, wat willen jullie?’ Steini’s stem klonk zo gedempt dat het leek alsof hij met volle mond praatte. Thóra vermoedde dat dat kwam omdat hij zijn mond zo moeilijk kon opendoen. Ze hoopte dat het niet pijnlijk voor hem was om te spreken. Of hij nu wel of niet iets had gedaan, ze had oprecht medelijden met hem.
‘We wilden graag even met je praten,’ zei Thóra, hopend dat hij hen binnen zou laten. ‘Het gaat over zondagavond.’
De rolstoel rolde een eindje naar achteren en de deur ging verder open. ‘Kom binnen,’ mompelde hij. Door zijn spraakgebrek konden ze niet horen of het vooruitzicht met hen te moeten praten hem zorgen baarde. Thóra en Matthew wisselden discrete blikken, maar zeiden niets.
‘Woon je hier al lang?’ informeerde ze vriendelijk, terwijl ze plaatsnamen in de eenvoudige woonkamer. Op het eerste gezicht leek Steini’s woning nogal deprimerend. Alles was keurig netjes, maar niets wees erop dat hier iemand woonde: geen schilderijen aan de muren, geen persoonlijke spulletjes, alleen zijn krukken in de deuropening naar de woonkamer, die iets gastvrijer oogde dan de hal. Er stond een vaas met veldbloemen. Thóra veronderstelde dat Berta die had meegebracht, want het leek haar onwaarschijnlijk dat de jongeman in de rolstoel ze had geplukt en in een vaas had geschikt.
‘Ja,’ antwoordde Steini zonder uit te weiden.
‘Goed,’ zei Thóra. ‘Dan zal ik maar meteen ter zake komen. Wij vroegen ons af of je zondagavond door de tunnel bent gereden. Een auto die op jouw naam staat is er rond etenstijd doorheen gekomen.’
Steini zei niets. Zijn hoofd zakte nog iets verder. Opeens zei hij: ‘Ja, dat was ik.’ Het was opnieuw onmogelijk om aan zijn stem te horen wat er door hem heen ging.
‘Mag ik je vragen wat je in Reykjavík hebt gedaan?’ zei ze.
‘Nee,’ antwoordde Steini. Plotseling keek hij op vanonder zijn capuchon en Thóra moest zichzelf in bedwang houden om geen reactie te tonen. ‘Denken jullie dat ik die man heb vermoord?’ vroeg hij. Nu waren zijn gevoelens duidelijk genoeg. Hij was woedend. ‘Is dat soms wat jullie denken?’ Hij duwde zichzelf omhoog uit de rolstoel. Hij slaagde erin zijn evenwicht te bewaren door de leuningen vast te pakken. Een van zijn benen zag er misvormd en verschrompeld uit. Het bestond niet dat een gezond been in zo’n rare hoek kon staan.
‘Nee,’ antwoordde ze haastig. ‘Dat denken we helemaal niet.’ Om haar gêne te verbergen voegde ze er een leugentje om bestwil aan toe. ‘We dachten dat je je auto misschien aan iemand had uitgeleend. We proberen uit te zoeken wie zich waar bevond op het moment dat Eiríkur werd vermoord.’
‘Ik was daar niet eens in de buurt. En trouwens ook niet toen Birna werd vermoord,’ zei Steini, terwijl hij zich weer in de rolstoel liet zakken.
Thóra begon inmiddels aan zijn vreemde stem te wennen en kon nu bijna elk woord verstaan. Hij keek nog steeds kwaad en zijn ademhaling was oppervlakkig en onregelmatig. Thóra hoopte niet dat hij op het punt stond een of andere toeval te krijgen.
‘Bij de boerderij naast het hotel is een oud graf ontdekt,’ zei ze, in de hoop hem te overvallen en zijn woede te bezweren.
‘Eruit,’ zei hij volkomen onverwacht. ‘Ik wil jullie hier niet hebben.’ Hij reed zijn rolstoel in Thóra’s richting.
Hoewel Matthew er geen woord van had kunnen verstaan, zag hij wel dat het onderhoud ten einde was en dat het gesprek een ongunstige wending had genomen. ‘Goed,’ zei hij, ‘we gaan maar weer eens.’ Hij pakte haar hand en trok haar overeind. Toen bedankte hij Steini en liep vervolgens de kamer uit, waarbij hij ervoor zorgde dat Thóra voor hem uit liep.
‘Hij is niet helemaal fris, maar hij lijkt me niet bepaald in staat een moord te plegen,’ zei hij toen hij de deur achter zich dicht had getrokken. Steini had hen niet uitgelaten.
‘Toch zit er een luchtje aan,’ zei Thóra. ‘Zijn reactie op het nieuws dat er een graf is gevonden, was niet helemaal natuurlijk. En wat hij over de tunnel zei trouwens ook niet. Denk je dat hij de moordenaar in bescherming neemt?’
‘Ik betwijfel het,’ zei Matthew, en hij hield het autoportier voor haar open. ‘Als hij de moordenaar niet is, dan moet het Bergur of Baldvin zijn. Volgens jouw theorie koestert Steini een wrok tegen Bergur, omdat hij familie is van degene die zijn ongeluk heeft veroorzaakt, en voor zover wij weten heeft hij geen enkele relatie met Baldvin, dus is het onwaarschijnlijk dat hij een van die twee in bescherming neemt.’
‘Verdomme,’ zei Thóra. ‘Het was zo’n mooie theorie.’ Ze stapte in de auto en wachtte tot Matthew achter het stuur zat. ‘Maar ik ben het wel met je eens dat hij het niet kan hebben gedaan. Hij is er gewoon niet sterk genoeg voor. En over Bergur heb ik ook mijn twijfels. Hij kan naar het hotel zijn gelopen om daar de kano te stelen en naar de inham te varen om Birna te vermoorden, maar het is zo onlogisch. Dan had hij er toch beter naartoe kunnen rijden? Hij had niet eens over dat gat in de weg hoeven rijden, want hij kwam van de andere kant. En wanneer had hij Jónas’ mobieltje dan moeten pakken en dat sms’je naar Birna moeten sturen?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik geloof niet dat hij er iets mee te maken heeft. Baldvin was daarentegen wel in het hotel en hij had dat mobieltje gemakkelijk kunnen pakken. Hij was bij de seance maar is vóór de pauze vertrokken, dus hij kan snel naar de steiger zijn gelopen, de kano hebben gestolen, naar de inham zijn gevaren en Birna hebben aangevallen. Hij had ook een goed motief.’ Thóra’s mobieltje ging over.
‘Hoi. Ik heb het voor je gevonden,’ zei Gylfi. ‘Het is de Latijnse naam voor aloë vera.’
Thóra bedankte hem en hing op. Ze keek naar Matthew, die zijn gordel vastmaakte. ‘Wat?’ vroeg hij, toen hij besefte dat ze naar hem zat te kijken.
‘Waarom zou een vrouw aloë vera in haar vagina doen? Wordt dat als glijmiddel gebruikt?’
Matthew schoot in de lach. ‘Waarom vraag je dat aan mij? Zie ik er zo wereldwijs uit? Je kunt het beter aan je vriendin de sekstherapeute vragen, in plaats van aan mij.’ Hij reed achteruit de parkeerplaats af. ‘Toen we weggingen stond Baldvins veritas-auto nog bij het hotel geparkeerd,’ zei hij. ‘Zullen we een praatje met hem gaan maken?’
‘Goed idee,’ lachte Thóra. ‘Van hem kunnen we wel verwachten dat hij de waarheid spreekt, denk je ook niet?’
Matthew draaide aan het stuur en reed het grindpad af. ‘Zeker weten. Hij is per slot van rekening politicus.’