40431.fb2
DE TOERISTEN
Nadat Berck kort na de oorlog de laatste tuberculose-slachtoffertjes had opgevangen, is het zijn bestemming als kinderziekenhuis langzamerhand kwijtgeraakt. Tegenwoordig zouden hier eerder de gebreken van de ouderdom worden bestreden, het onverbiddelijke verval van lichaam en geest, maar geriatrie is maar één onderdeel van het beeld dat geschetst moet worden om een precies idee van de clientèle van de instelling te krijgen. Aan het ene uiteinde van het plaatje zijn er een stuk of twintig patiënten die permanent in coma liggen, arme stakkers die in een nacht zonder einde zijn gedompeld, aan de poorten van de dood. Zij verlaten nooit hun kamer. Toch weet iedereen dat ze daar zijn, en ze leggen een wonderlijke druk op de gemeenschap, als een slecht geweten. Aan de andere kant, naast de kolonie grijsaards die kip noch kraai bezitten, vind je een paar vetzuchtpatiënten met verwilderde blik, van wie de geneeskunde de aanzienlijke lichaamsafmetingen hoopt te verminderen. In het midden vormt een indrukwekkend bataljon kreupelen het hoofdbestanddeel van het gezelschap. Deze overlevenden uit de sport, het verkeer en alle mogelijke en voorstelbare soorten huiselijke ongelukken brengen de tijd om hun gebroken ledematen weer te laten helen in Berck door. Ik noem hen 'de toeristen'.
Als je dit plaatje wilt completeren, moet je ten slotte een hoekje zoeken om ons in te zetten, pluimvee met gebroken vleugels, papegaaien zonder stem, pechvogels die ons nest hebben gebouwd in een doodlopende gang op de neurologieafdeling. Natuurlijk ontsieren wij het landschap. Ik ken maar al te goed het lichte onbehagen dat wij oproepen als we stijf en stil door een kringetje minder benadeelde patiënten heen rijden.
Om dat verschijnsel te observeren is de fysiotherapiezaal, waar alle patiënten die moeten revalideren door elkaar heen scharrelen, de beste plaats. Het is een echt Hof der Wonderen, rumoerig en kleurrijk. In een chaos van spalken, prothesen en min of meer ingewikkelde apparaten kom je langs een jongen met oorbel die zich met zijn motor in de kreukels heeft gereden, een oma in fluorescerend trainingspak die opnieuw leert lopen na een val van een keukentrapje, en een halve zwerver van wie nog niemand heeft begrepen hoe hij zijn voet door de metro heeft kunnen laten afrukken. Netjes op een rij en onder ontspannen toezicht beweegt deze groep mensen armen en benen, terwijl ik word vastgesjord op een schuine plank die ze steeds meer rechtop zetten. Elke ochtend breng ik zo een halfuur hangend door, in een stramme houding die doet denken aan de verschijning van het standbeeld van II Commendatore in het laatste bedrijf van Don Giovanni van Mozart. Beneden me wordt er gelachen, maken ze geintjes, roepen ze elkaar toe. Ik zou graag mijn aandeel in al die vrolijkheid willen hebben, maar zodra ik mijn enige oog op hen richt, keren de jongen, de oma en de zwerver hun hoofd af en voelen ze de dringende behoefte om naar de brandmelder op het plafond te kijken. De 'toeristen' zijn vast heel bang voor vuur.